zaterdag 31 juli 2010

Vervlogen

Ik dwarrel rond door het verleden waarvan
de bladeren zwijgzaam vergelen doch
koppig standhouden, wachtend op
een vervolg dat niet komt, nu de tijd
daarvoor en daarna is vervlogen.

Alleen ik snap dat het
vervlogene nostalgie is die voor
mij hetzelfde blijft en voor iedereen
verschilt in kleur van daglicht, natuur,
details en duur, diep verankerd.

In de verte lijk ik nog sporen te zien, terwijl de
bladeren der tijd al loslaten en de
eeuwigheid vergankelijk blijkt.

En ik roep,
onhoorbaar voor het
onomkeerbare verleden
van tijd en ruimte.

Alicekaren

vrijdag 30 juli 2010

poëzieavond


Illusie

ik gedij in een bewegingsloze wolk en koester mijn illusies
hij omvat de wereld weliswaar mijn wereld zonder een zuchtje
wind vandaag en morgen ook nog en verder durf ik niet
ik sta los van de razernij in de buitenwereld vol labzwanzen
die verzonken ligt in zelfzucht met een luchtje
van naar verval lonkende materie en praalhanzen

want dat is wel erg goedkoop

Alicekaren

het Masker (discussie)

door Raoul Markaban

“Het menselijk wezen uit zich niet direct en in overeenstemming met zijn natuur, maar steeds in een bepaalde vorm, en die vorm, die stijl, die zijnswijze komt niet alleen voort uit onszelf maar wordt ons van buitenaf opgedrongen – en daarom kan dezelfde persoon naar buiten toe nu eens verstandig, dan weer dom lijken, nu eens bloeddorstig, dan weer engelachtig, nu eens rijp, dan weer onrijp, afhankelijk van de stijl die hem toevallig aanwaait en van zijn beïnvloeding door anderen,” schrijft de Pool Witold Gombrowicz in zijn in 1937 verschenen roman Ferdydurke.

Een boeiende, maar tegelijkertijd scherpe, speculatieve quote. De mens wordt hier gesteld als een wezen dat zich via bepaalde handelingen en gedragingen uit, waardoor bij anderen een bepaald beeld opgeroepen wordt wat voor hen veel beter omlijnt en definieert wat diegene van binnen is. Ons innerlijk correspondeert niet meer met ons uiterlijk vertoon. Er ontstaat een scheiding tussen het innerlijke van de mens als wezen en het masker wat de buitenwereld hem opzet. Een gemaakt, irrelevant masker wat een persoon aangemeten wordt om hem als mens te constitueren, te plaatsen. Aanpassen aan dit masker lijkt dan de enige optie.

Het masker is een afspiegeling van de in het lichaam van de mens heersende ideeënwereld en schept hierdoor slechts een schijn-realiteit. Tegenwoordig meten schrijvers hun zelf gecreëerde personages ook maskers aan. Beide soorten maskers zorgen voor een verandering in het gedrag van de mens of het personage; het subject. Een subject dat zich gaat gedragen naar het opgezette masker - wie daar dan ook verantwoordelijk voor wordt gesteld - maar nooit het masker wordt. Of toch wel?

III. Het Einde van het Einde

Het derde en daarmee slotdeel van een drie-delig verhaaltje: "Het Begin en het Einde van het Einde"
De weg terug naar het heden lijkt korter dan de weg naar het verleden. De auto wordt geparkeerd, wij stappen uit. Hij loopt voor me, is inmiddels groter dan ik ben. Mijn zoon is een man geworden. Vreemde constatering. Met de sleutel opent hij de deur en stapt naar binnen. Binnen is het een grote chaos, nog groter dan de chaos die ik heb achtergelaten, in het heden en het verleden. Mijn Oosterse ligt niet meer op bed maar zit op de rand, met een schaar in de handen. Ik ruik gas. Meteen loop ik naar het fornuis en draai het dicht. Ik stap vervolgens op haar toe, en zij begint direct te gillen. Weer te gillen eigenlijk. Ik duik op haar omdat ik gek word van het gegil. Op het dak hoor ik gebons, een auto rijdt de straat in. Een plantenbak valt om.
Na een korte rit zijn we op de plek van de melding. Via een brandtrap proberen we zicht te krijgen op het pand waar de melding over ging. Binnen zien we drie personen, een vrouw zit huilend op het bed, een kale man van zestig probeert haar te grijpen. Zij krijst, dat kunnen we buiten horen. De ramen staan immers open. Wapens zijn er zo snel niet te zien. Het besluit is genomen om alvast naar binnen te gaan, de tweede eenheid is inmiddels ook al in de buurt.
Dan zie ik waar het geluid vandaan komt, twee agenten staan voor het raam. Dat kut wijf heeft zeker de politie gebeld. Hier heb ik geen zin in. Door de deur ren ik naar buiten. Hetzelfde gevoel treft mij als bij het einde van mijn huwelijk. Deze deur ga ik niet weer door. Ik hoor geschreeuw van de jongeren achter mij. In mij wellen regels van een gedicht op.
Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.
Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen
Dan maar rennen, op de hoek zie ik een politieauto staan, vanaf de andere kant komt er nog een aangeregen. Waar moet ik heen? De sleutels van de auto heeft mijn zoon nog. Dan maar door rennen. Rennen richting het station.
en rennen door het vuur en door het water plassen
tot bij een ander lief in enig ander land.
Nee, ik ga niet met de trein. Dan kunnen ze me te makkelijk pakken. Ik moet met verstoppen, ja dat moet ik doen. Richting het bos dus. Niet via de weg, daar rijden die stomme agenten. Dan maar het spoor oversteken. Het bos is dichtbij. In de verte hoor ik een portier dicht klappen. Misschien hebben ze me dan toch gezien. Ik duik weg. Een hond blaft. Takken breken af. Dan maar weer terug het spoor over.
Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad
staan wetten in de weg en praktische bezwaren,
Via het spoor ren ik weg van de plek waar het allemaal begon. Buiten adem, de hond hoor ik niet meer. Gelukkig. In de verte zie ik drie gele lampjes mijn kant op komen de bocht om. Een kriebel gaat door mij heen. Ik blijf verstijfd staan. Met hoge snelheid zie ik de lampjes mijn kant uit komen. Gegrom van een zware motor zwelt aan. Een monster komt aan gedonderd, een ijzer eter. Als een konijn dat in koplampen kijkt blijf ik staan. Geen kant kan ik op. Want waar ik ook heen ga is het fout.
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.
De lampen worden feller, oorverdovend geluid, gekras van metaal op metaal vult mijn hoofd. Een geel monster, een klap en het gevoel alle lucht uit mijn longen geblazen te krijgen. In de verte hoor ik het lied, het lied wat lang geleden was begonnen en waarvan ik nu eindelijk het einde hoor. Het voelt goed; ik ben klaar.
De stap door het raam naar binnen is snel gemaakt. De kale man rent meteen bij het zien van ons weg. Hopelijk pakken de collega's buiten hem nog. De vrouw blijft krijsen en is niet tot bedaren te krijgen. Via de portofoon hoor ik dat de man richting het bos rent. De hondengeleider gaat die kant maar op. Misschien kan die hem vinden en aanhouden. Een verhaal is uit deze Chinese vrouw helaas niet te krijgen, het enige wat ze uitschreeuwt is dat ze van hem houdt. Verder niks. Toch maar aanhouden en op het bureau het verhaal maar uitzoeken. De meldkamer roept weer een eenheid in het gebied. Een nieuwe melding. De Intercity heeft zojuist een persoon aangereden, niet ver van hier.

donderdag 29 juli 2010

Iustitia

Wat had ik graag gelopen over de zachte mosbedjes van de bosvloer, waarover te vroeg gevallen bladeren en half vergane takjes zich hebben gevleid.
In plaats daarvan zit ik in een houding die me forceert om vooruit te kijken. Mijn handen zijn naar achteren om een boom heen gebonden. Haar bladerdak boven me verraadt niets van bevrijding of vergeving. Vergeving van het zijn van een persoon.
Ik kan niet zomaar vervallen tot de elementen waaruit de aarde is opgebouwd. In stilzwijgen zal ik eerst nog het leven moeten ondergaan. Ik weet niet hoe lang het nog zal duren of hoe lang ik zelf wil dat het gaat duren.
Ik had niet tussen de schaapachtigen moeten gaan staan. Ik was als een ander wezen, ik dreef hen uiteen. Ik bracht grote verwarring, veroorzaakt door een kleine ordeverstoring, door er alleen maar te zijn in mijn verschijning, en niets meer.
In mijn doorweekte kleding kijk ik omhoog. Het miezert en er stijgt een damp op van de bosvloer. Insecten zoeken aldaar naar elk spoor van verrotting en verval. Het daglicht wordt gedempt, de bomen staan hier vrij dicht op elkaar.
In de verte zie ik schimmen. Ze voeren rituelen uit die ik niet kan plaatsen. Ik ben geen van hen, het is een gesloten groep. Ik kan hun stemmen net aan horen, versta flarden Latijn. Ze achten al hun handelingen rechtvaardig. Iustitia omni auro carior. Gerechtigheid is meer waard dan al het goud.
Hier spendeer ik minuten, uren, ik weet niet hoe lang nog. Niemand kijkt nog naar me, maar ze weten waar ik ben. Ik ben vindbaar, te verwerpelijk om gevonden te worden. Mijn gewrichten doen pijn, alles is vochtig. Mijn lichaam is een huls waarin ik lijd en waarin mijn geschiedenis is opgesloten. Het bos geeft mijn toekomst niet prijs.

Alicekaren

Er zit een kreuk in me jas

Het is weer zo dat er want bij in dezelfde en waar over ding het vijf twee negens bij die inderdaad verkreukelt en in diep wordt, maar in deze en snak te veel of ik ja door en meer ontvreemd en achterwaarts spagaat moet het welhaast een prozagedicht

zaterdag 24 juli 2010

Een kleine jongen

Nog snel de kam door het vochtige, met gel ingesmeerde haar, stropdas recht trekken, kraag van het smetteloze overhemd fatsoeneren en dan in vliegende haast naar de auto. Opgewonden stemmen die als een stuiterbal even korte als onsamenhangende nieuwsonderwerpen door de speakers schreeuwen, afgewisseld met intentieloze liedjes begeleiden zijn trage voortgang in de file. Hij kijkt op zijn horloge, waarvan het glas een flikkering van zonlicht naar zijn ogen zendt. Bijna acht uur, nog drie kwartier om de beleidspunten die tijdens de vergadering moeten worden ingebracht, te repeteren. Financiële maandprognoses, het opstellen van een nieuwe offertetekst, vacature voor marketingmedewerker...'Godverdomme! Idioot, je raakt mijn bumper bijna!'. De wijsvinger gaat in een reflex naar het voorhoofd, waarop het zweet is uitgebroken. Hij neemt de eerstvolgende afslag en verlaat de snelweg die verstopt zit met duizenden mannen zoals hij, in slakkengang op weg naar kantoor, fabriek of instelling. Een lichte duizeling, het lijkt of zijn hoofd zich als een gasballon van zijn hals wil losmaken en opstijgen. In de berm geparkeerd rookt hij een filtersigaret, geleund tegen zijn auto en uitziend over het weiland waarover een lichte waas van nevel hangt, diep inhalerend. Geen bericht op zijn mobiel, dus die glijdt weer in de binnenzak van zijn gestreepte colbert. Hoog kwetterend scheert een koppeltje scholeksters over het land en dan hoort hij zijn naam roepen: 'Alfons! wie het eerst over de sloot is zonder natte sokken!' Hij draait zijn hoofd en kijkt met verbaasd opgetrokken wenkbrauwen naar een kleine, blonde jongen in een overall die hem lachend tegemoet rent. Hij herkent hem pas als zijn jeugdvriendje als hij aan de overkant van de sloot staat en hem uitdagend aankijkt. 'Spring dan, of durf je niet?'. Alfons vertrapt de gedoofde peuk onder de zool van zijn glanzend gepoetste schoenen van Italiaanse makelij. 'Wie ben je? Hoe ken je mijn naam?', roept hij de jongen toe, die niet antwoordt, maar na een aanloop en een sprong de sloot overbrugt. Alfons voelt zich niet lekker worden en volgt met zijn vermoeide ogen de buitelingen van de jongen in het bedauwde gras. 'Kom op, we gaan kikkervisjes vangen, het stikt ervan'. Hij trekt Alfons, die hem uit een reflex van zich weg duwt, aan zijn colbert. De jongen valt onder het uitstoten van een spottende lachje in de berm, richt zich op, klopt zijn broek af en neemt Alfons met een misprijzende blik op. 'Heb je het pak van je vader aangetrokken? Het staat je voor geen meter!' Hij trekt zonder respect te tonen voor de autoriteit die het pleegt uit te stralen in de context van het werk aan de pand van zijn jasje. Alfons staart hem aan en voor zijn vertroebelde blik lijkt zich een tweede, bijna doorzichtige jongen los te maken uit de verschijning die hem plaagstoten toedient met zijn knuisten. Hij haalt diep adem en haalt uit met zijn vuist, met alle kracht die in hem is. De kleine jongen gaat geruisloos tegen de vlakte en verzet zich niet als Alfons op hem duikt en hem met een serie doelbewuste slagen probeert te vernietigen. Hij kijkt pas weer op als het geluid van een stationair draaiende motor tot hem doordringt en hij het silhouet van de bestuurder ontwaart. 'Alfons, alles goed verder?'. Een collega. Hij zit in zijn gekreukte vergaderuitdossing geknield in het natte gras, tranen rollen over zijn wangen, maar nergens is een kleine jongen te bekennen die zijn vuistslagen incasseert.

vrijdag 23 juli 2010

II. Het Einde van het Begin

Deel 2 van een drie-delig verhaaltje: "Het Begin en het Einde van het Einde"
Vanavond, na een lange en warme zomerse dag, viel ik al zittend in slaap. Tijdens onrustige dromen zag ik de vrouw uit mijn dromen weer voor mij staan. Langzaam sluimerend tussen wakker en slaap tussen realiteit en dromen hoorde ik af en toe geluiden van de televisie. De geluiden vermengden zich met mijn gedachten. Plotsklaps schrok ik wakker; een stekende pijn voelde ik bij mijn polsen. Ik zat nog in de stoel, bloed druppelde op de grond. Het kleed zoog het roodkleurende vocht op als een spons. De vlek werd langzaam groter. Voor mij stond mijn Oosterse dame met in haar rechterhand een mes. Een keukenmes. Wild keek ze uit haar ogen. Ik sprong op, het bekende krijsen begon, galmde in mijn oren. Mijn hoofd leek te barsten, het mes viel kletterend op de grond. Beet pakte ik haar. Wild begon ze om haar heen te slaan. Niet tot rust te krijgen. In de keukenla lag een tierape. Het enige waar ik aan kon denken was een redmiddel tegen het slaan. Dus pakte ik het. De la viel door de onverwachtse ruk op de grond. De tierapes verspreid over de grond tussen messen en scharen. Met een hand hou ik haar polsen bij elkaar, met de andere hand lukt het om de polsen tegen elkaar vast te maken. Fruitvliegjes vliegen op. Ze moet gaan slapen en afkoelen. Dus leg ik haar maar op het bed en omdat ze zo zweet probeer ik het wat koeler te maken door een glas water over haar hoofd leeg te gieten. Hysterisch blijft ze gillen, bijten en trappen. Ik weet niet wat ik moet. En besluit in een soort van melancholieke bui maar terug te gaan naar waar ik ooit, vier jaar geleden, vertrok. Ik snap naar buiten, de zwoele zomernacht in. Jongeren hangen op straat en kijken mij verbaasd aan, ik denk door de gele lap rond mijn pols.
Rijdende richting het verleden, koplampen komen mij tegemoet, schijnen pijnlijk in mijn ogen, een witte middenstreep flitst voorbij. De weg naar het verleden blijkt lang. In mij rijst het gevoel om vlak voor aankomende koplampen er recht op aan te sturen. In gedachten hoor ik een klap, het geluid van versplinterend glas, sirenes, geschreeuw, knetterend vuur, een ontploffende tank. Ik blijf op mijn eigen baan. De bekende weg naar het oude huis. Aangekomen verbreekt een blaffende hond de pijnlijke stilte. Het licht gaat aan. Mijn enige zoon komt naar buiten gelopen, een trainingsbroek aan. Hij ziet de gele doek om mijn pols en wil mij naar het ziekenhuis brengen. Dat mag niet, dat kan niet, ik moet terug naar mijn Oosterse dame. Hij duwt mij op de passagiersstoel van mijn auto en begint zelf te rijden, rijden richting het ziekenhuis. Ik vloek. Het helpt, hij rijdt toch terug naar haar.
Het is nacht, de tweede nachtdienst op rij, het is onrustig, veel meldingen. In een dorp is een vechtpartijtje uitgebroken. Genoeg eenheden zijn er heen. Dan maar weer even terug naar het midden van het gebied. De radio kraakt, de meldkamer roept ons op. Hopelijk toch niet weer voor een melding van geluidsoverlast, zoals er al zo veel zijn geweest in deze nacht. Een stem aan de andere kant van de lijn laat ons weten dat er een melding is in het centrum van de stad. Een vrouw zou gekneveld zijn met een tierape en onder het bloed naar buiten zijn gelopen, naar de melder. De melder heeft de schaar die ze in haar handen had gepakt en haar losgeknipt waarna de vrouw de schaar heeft gepakt en weer terug de woning in is gegaan. Wij gaan die kant uit. Vanaf de andere kant van de het district moet nog een voertuig komen. De rest is nog bezig met de vechtpartij.

donderdag 22 juli 2010

Draaiorgel

Toen zelfs de minister-president
en 's lands beste voetballers
werden gesponsord
door de grote bierbrouwerij
begonnen de kinderen met zeven jaar
te drinken
en de volwassenen om zeven uur
's ochtends
Langzaam is het kleine land
toen veranderd
in één groot draaiorgel

woensdag 21 juli 2010

Dresscode (5)

Wat me dan zo bezigt? Tsja. Het is alsof er iets door me heen spookt. Het jaagt me op, houdt me wakker als ik slapen wil en vermoeit me als ik wakker moet zijn. Maar ik ben misschien wat onduidelijk in mijn definitie of omschrijving. Ik kan zelf amper vatten wat me toch zo bezigt in mijn hoofd.. het gaat zo stroef. Ik hoop dat ik er toch een beetje richting aan kan geven, want ik wil niet zo naar u zitten te raaskallen. Dan zou ik bij de psychiater op een betere plek zijn, niet?
Nee, geen idee, ik bedoel, dag en nacht omvatten veel tijd, maar toch heb ik geen tijd meer over. Doordat ik zo wakker lig. Overdag voel ik me niet minder leeg dan 's nachts. En 's nachts lig ik maar op bed en staar wat naar het plafond, draai me om, staar naar de muur, draai me om.. zo gaat dat dan door. Daarbij heb ik het heel vaak veel te warm en soms klam.
O ja, natuurlijk is dat niet het enige, want ook moet ik op vreemde tijden naar het toilet. Ik word er gek van.
Pfoeh, ik kon in mijn eerste jaar zo sierlijk doen in het openbaar. Misschien was het een façade. Alsof er een ander in me was gekropen. Zoiets. Daar ben ik maar mee gestopt.
Aanpassen? Nee, dat heeft me dus al heel wat ongeluk bezorgd. Het werd er niet beter op, echt, het maakte geen verschil. Ik zie dat niet als optie.
Op de universiteit zien ze me komen en gaan. Ik weet alleen niet of ze me altijd opmerken. En ik praat wat her en der. Net als iedereen. In eerste instantie lijkt er niets aan de hand.. het lijkt voor een buitenstaander zo gezellig. Maar mensen kunnen soms zo verdomde doortrapt zijn, he? Alleen maar om hun eigen egoïsme voort te zetten zonder dat anderen dat merken. Een ballonnetje, als je het mij vraagt, maar niemand ziet het als een ballon, want hij is imaginair. En wat zij niet zien, is niet. Dus ik heb volgens iedereen daar beslist geen recht om zo een ballonnetje kapot te prikken - hij zou immers niet bestaan. Het niet uitgebeelde en ongeschrevene, ik voel het overal. Ik weet niet of ik de enige ben die dat voelt. Of dat ik de enige ben die dat gevoel uitspreekt, en dat verder iedereen onbewust tegen een eigen natuur ingaat.
Nee, nee, zulke dingen kunnen daar beslist niet ter sprake komen. Dat is tabee. Ik kan er echt alleen hier over praten. Straks mijden ze me nog meer, straks mijden ze me echt als de pest. Gevoelige of diepzinnige kwesties, daar hebben ze wel een stramien voor. Dat moet allemaal volgens een zeker patroon.
Waarop baseer ik dat? Ik heb geen protocol beschikbaar hoor, maar zo voelt het wel. Het is allemaal ongeschreven. Maar intuïtie wordt vaak met een negatieve bijklank in de mond afgedaan als een eigenschap voor typische vrouwen. Je weet wel, van die eeuwige parttimers, die werkelijk smullen van Desperate Houswives en van De gelukkige huisvrouw, maar zich wel heel geëmancipeerd achten. Thuis, met zo een dekentje over zich heen op de bank. Ach ja, die lijken mij juist van intuïtie verstoken, die lopen eerder het geld van manlief achterna dan hun intuïtie. Maar dat, intuïtie, dat lijkt me geen slechte eigenschap, beslist niet.
Ja, ik was natuurlijk net diegene die wel graag diepgang zou willen. Ik begrijp niet waarom ze dat zo vrezen. In hun intellect blijven ze steken in oppervlakkige koetjes-en-kalfjes-praat. Daar kan ik niks aan veranderen.
Nee, ik kan er beslist mijn hart niet luchten, en zij hebben misschien niets om hun hart over te luchten. In elk geval hebben ze niets te klagen, want ze hebben alleen oor voor elkaar.
Mijn studententijd? Prut in sociale zin. Oh, ik haal goede cijfers hoor. Maar ik voel zo weinig vreugde.. of dat wat daarvoor door moet gaan is maar voor een selecte groep. Ik moet mezelf altijd maar verdedigen. Dat is gewoon zo. Dat is hier een trend van mijn bestaan ..nou ja, dat is niet alleen hier zo. Nee, niet alleen hier, dat is vrijwel overal en sinds ik me kan herinneren, eigenlijk.
Of het went? Nou, het is soms wel vermoeiend hoor. Ik zou blijer zijn als ik dat niet zo hoefde te doen, maar ja, veel mensen vragen nou eenmaal acceptatie en tolerantie voor hun eigen intolerantie. Voor sommige mensen besta ikzelf niet wanneer ik weiger mezelf te verdedigen, of als ik dat wel doe, besta ik maar voor een moment. Hoewel verdedigen zelfs daarop geen garantie is. Maar ik weiger soms. Ik denk dat zo een opgelegd verdedigen, omdat ik blijkbaar ergens niet helemaal zoals zij ben, puur een showproces is, ten behoeve van de ego's van anderen. Die zien zichzelf als superieur aan mijn wezen.
Ja, als ik me grenzeloos aanpas aan andermans grillen hoef ik mezelf minder te verdedigen. Maar het zijn van een ander persoon is een verkwisting van de persoon die ik ben. Of je me nou mag of niet.
O nee hoor, zij zullen die houding zelf nooit verdedigen, want zij achten hun oordeel een feit, terwijl ze niet eens argumenten hebben om dat oordeel te verdedigen. Ze rechtvaardigen zichzelf al met die nuances in hun doen, waaruit te lezen valt dat mensen zoals ik dan maar zoals zij hadden moeten zijn.
Goh. Lastige vraag. Of dit het enige is wat me opjaagt.. pfoeh. Dan stel je me er eentje.

Dit fragment wordt deel van een groter geheel.

Alicekaren

Sonnet van de mot van hawee

kleine verstarde bloem
ijskoninginnetje
met je tweekleurige blaadjes
uit een vaas gered
en vanzelf versteend
voor de eeuwigheid
bloem van mij
sjullen we danjsen

wat schrijf je nou idioot
dansen met een droogbloem
ben je wel helemaal lekker

je ligt hier te ijlen en dood te gaan
concentreer je liever
doe iets plechtigs
.

zondag 18 juli 2010

I. Het Begin van het Einde

Deel 1 van een drie-delig verhaaltje: "Het Begin en het Einde van het Einde"
Vier jaar geleden begon het. Het begin van wat nu het einde lijkt te gaan worden. Ik was getrouwd, niet gelukkig maar wel getrouwd. Zelfs had ik twee kinderen, een zoon en een dochter. Beide al ruim hun puberjaren ontsprongen. In mijn slaap werd ik verliefd op een andere vrouw, een betere, een leukere, een fijnere dame. Met deze dame bedroog ik in de nachtelijke uren mijn vrouw. Maar dromen zijn bedrog en ik bedroog dus niet alleen mijn vrouw maar ook mijzelf. En een dag werd ik wakker in het echtelijke bed. De wekker was gegaan, ik keek naar de wekker. Keek naar mijn vrouw en keek toen maar weer naar mijn wekker en bleef er naar kijken. Je hebt zo je voorkeur. Het was ook het moment dat ik besloot nog een maal door de voordeur te gaan om nimmer meer terug te komen. Nooit om hier weer te wonen. En dat deed ik. Spijt heb ik gehad, ja zeker. Vaak heb ik van mijn vrouw het verwijt gehad dat ik een dromer voor hele dagen was, en dat wilde ze niet. Alleen een dromer voor halve dagen was welkom. Ze wilde geen man die aan elke deur waar duwen opstond ging trekken. Mijn huwelijk was dus over. Net te laat, de eerste fruitvliegjes waren namelijk al op het echtelijke bed geland. Fruitvliegjes hebben de gave om bederf altijd net iets eerder door te hebben dan mensen.
Ik trok dus weg. Weg van mijn vrouw, weg van mijn kinderen. Op weg naar een nieuw leven, een leven met de dame uit mijn dromen. Haar heb ik nog niet mogen vinden. Wel trof ik een andere vrouw, een vrouw die niet uit mijn dromen kwam maar uit het oosten van Azië. Mooi, ja dat was ze. Onverstaanbaar, dat ook. De taal van hier sprak ze niet, maar wat hindert dat. Zacht zong ze een onverstaanbaar lied, een lied wat altijd halverwege op hield. Nooit kreeg ik het einde van het lied te horen.
Ze had haar verleden achter haar gelaten, ergens ver weg in het Oosten. Geen banden in het Land, alleen in het Oosten. En juist die banden had ze doorgesneden. Ik trachtte hetzelfde te doen, alleen lukte dat niet. Mijn inmiddels voormalige vrouw wilde mij niet meer zien, dus dat was gelukt. Alleen kinderen kun je niet achter laten, ze dragen iets van je bij je en daarom zijn ze hoe dan ook voor altijd met je verbonden. En dat moest ik weten ook. Eens in de twee weken moest ik erlangs. Eerst wilde ik het wel, later minder. De banden werden langzaam losser, maar geen van allen kon ze daadwerkelijk los snijden. De wil was er, de intentie ook alleen de capaciteit ontbrak. Daarom bleef ik ze zien. Mijn nieuwe vriendin was niet gewenst, werd zelfs veracht en laagdunkend bekeken door mijn oude omgeving. Daarom wilde ik ze niet meer zien. Gezamenlijk een toekomst starten met haar, de Oosterse dame, dat wilde ik wel. Samenwonen en samen een zaak beginnen, daar ben ik toen maar aan begonnen. Dat was simpel. Je huurt een appartement in een kleine plaats in het midden van het Land. Een andere plaats dan waar je eerst woonde, maar wel in de buurt - je moet immers eens in de twee weken nog bij je kroost langs. Het nieuwe huis is wel kleiner dan het oude. Ergens boven een kroeg in het centrum. Een keuken, een grote kamer die tevens een slaapkamer was en een klein kamertje. Dat is alles, maar het is voldoende.
Mijn Oosterse vriendin ging ook voor mij werken. Het klinkt raar voor een zestig jarige man, maar het is nu eenmaal zo. En werken, dat kon ze. In een goedlopende zaak in het westen van het Land, daar kneep ze op vakkundige wijze mensen uit. Mensen die geloofde in de helende werking van het Oosten. De zaak draaide goed, maar naar mate de zaak beter liep ging het thuis slechter. Soms wilde ze meer geld, soms kreeg ze het. Soms begon ze uit het niks hysterisch te krijsen, roepende als een gekke in een onverstaanbare taal. Hoge gillen galmden dan door het huisje. Alleen door haar stevig vast te pakken kon ik haar dan kalmeren. Ooit had ze de gaskraan opengedraaid en een mes gepakt. Zo gauw als het kon pakte ik het mes af en deed de kraan weer dicht. Blootsvoets vluchtte ze de straat op. Waarheen weet ik niet. In de auto ging ik naar haar op zoek. Op zoek door de staten. Leeg waren ze, die straten. Op zoek ging ik, tot ik haar weer zag lopen. Verward rende ze maar door en door. Ik er achteraan, in de auto. Hysterisch was ze aan het krijsen. Mensen werden wakker en keken versuft uit de ramen. Later werd het uitgelegd als een poging tot doodslag. Alleen maar omdat mensen zo negatief mogelijk willen denken. Ik wilde haar niet dood, alleen maar weer bij mij hebben. En zo ging het nog een tijdje verder.

Dresscode (4)

Anderhalf jaar eerder, in het bestuur

Marga's blik was op oneindig gericht en staarde naar een onzichtbaar iets aan het einde van de schamel verlichte gang. Tl-gezoem was het enige geluid. Haar voetstappen waren haast onhoorbaar, ze sloop, was zichtbaar maar toch niet.
Het moest maar eens afgelopen zijn. Marga wilde eindelijk een diploma. Zodat ze verder kon met een nieuw begin.

Voor haar was leven iets heel anders dan geleefd worden en iets heel anders dan laten leven. Ze kon inschikken, aanpassen, of wegwezen. Ze liet zich niet zomaar wegkrijgen, hoe ongelukkig ze zich ook voelde, want daar was veel voor nodig. Marga wilde hier iets afronden en haar opleiding niet voortijdig afkappen omwille van anderen - ze was haar eigen baas met haar eigen toekomst.
Waar was ze in vredesnaam terechtgekomen?

In het vizier van een voor de geest gehaalde gedaante zonder enige vaste stof waaruit hij bestond hield ze zich staande. Hij was er puur in de vorm van een gedachte, de gedachte dat aan alles een eind kwam, waarna er weer plaats zou zijn voor een nieuw begin - waar en van wat voor een aard dan ook. Ook voor Marga, die niet over zich heen wilde laten lopen. Ze was er geen geliefd persoon, of geen gewone, geen normale, volgens hen, zij die haar kennisloos beconcludeerd hadden. Hier was ze de muzak onder de muziek.
Ze mochten horen, mochten eindelijk eens horen, nu ze opgegeven had dat ze überhaupt luisterden. En kijken, puur kijken, want zij zagen dwars door Marga heen, zij zagen niets anders dan het etiquette en noemden dat geluk. Bespaarden zich de moeite om verder te denken dan dat.
Het leven was al lastig zat, ambitie zou lang niet altijd nodig zijn. Doelloos leven kon volgens Marga altijd, het lichaam zou er niet dood van gaan en echt geestverruimend zou het niet zijn, maar er kwamen geen ziektes van.

Marga sloeg de hoek om en kwam bij de lift. Hier hoorde ze niets meer van het gedempte lachen waarvan ze geen deel kon uitmaken. Ze zou er niks van snappen, van etiquette humor, gedrag, voorwaarden, mores en altijd dat eeuwige iedereen moet zoals wij zijn of dan.. Maar niets stond op papier.

Het was al lang een zooitje geworden op de borrel, met over de vloer gegleden pizza en tegen het plafond geplakte kaasslierten en in het stof van de banken gesmeerde tomatensaus en naar alcohol ruikende adem en van zweet doordrenkte overhemden. Marga zou het moeten opruimen, maar kon zich niet verantwoordelijk voelen voor kleuters in de lichamen van jonge volwassenen. Ze zouden vast denken dat ze volwassen waren, mijmerde Marga. Ze bleef haar eigen baas.

'Wie denk jij wel dat je bent', had Ginet geschreeuwd, toen haar twee steunpilaren Marga uit de ruimte waren komen halen. Ginet had zich als zelfbenoemd kernfiguur in het bestuur op de vloer van het damestoilet laten zakken en was in een tomeloos schreien uitgebarsten. '..met je kleine, kleine leventje!' Gevolgd door 'Jij regels alles op een verkeerde manier, je bent veel te formeel, te serieus maar laconiek als het er op aankomt. Je bent te.. te.. te..' Gestotter, geen adempauze. 'Met of zonder jou maakt geen verschil en als het verschil maakt, is het zonder jou beter.'
De ogen van Ginet waren in het toiletlicht blauw omrand van het te veel op zich willen nemen, alle taken naar zich toetrekken. De andere twee, masterstudenten voor wie ze nog wel een zeker ontzag voelde, hielden haar vast - samen sterk, samen zwak.
De energie die Marga zou gebruiken om alles zo quasi verkeerd te regelen, gebruikte ze na de stortregen van verwijten om zich om te keren, en zonder verder commentaar de ruimte te verlaten. Kort daarna verstomde het geginnegap, geroezemoes, gegiebel in de borrelruimte voor een moment. Even werd een vaag deuntje hoorbaar. Even trad de muzak op de voorgrond, voordat zij geheel verdween door de openstaande deur.
Het trio betrad de borrelruimte en het gelach ving weer aan - luider dan tevoren. Sterke verhalen maakten sfeer.

Marga was nog een tijdlang in de bestuurskamer geweest, met het licht uit en de luxaflex geopend. De paar straatlantaarns op het binnenplein wierpen schaduwen over alle rommel in de kamer, en ze liet zich in de stoel achter de linker computer zakken. Totaal uitgeput, even radeloos. Ze liet de gedachten over zich heen komen zonder ook maar een poging te doen om ze tegen te houden, evenals al die indrukken die ze had opgedaan. Ze liet ze maar even zonder te proberen ze te filteren.

In het schijnsel van de lantaarns zocht ze een tijd later haar spullen bij elkaar die ze in de bestuurskamer had achtergelaten. Ze wilde niemand meer tegenkomen. Vroeg of laat zouden ook anderen hun spullen hier komen ophalen.
Maar niemand was haar komen zoeken of halen, want het kon heel goed zonder haar daar. Dan maar een muzakje minder, het was haar duidelijk dat ze haar geen sfeerzetter achtten, eerder een dooddoener van alle koe- en kalfpraat aldaar. Ieder groepsgesprek, iedere dialoog, ze hoefde vaak maar iets te zeggen of het geheel verstomde.
Ze deed de deur achter zich op slot en sloop weg over de schamel verlichte gang. Gezoem van tl-buizen was de enige muzak.

Marga sloop weg, lift naar beneden, trap naar buiten, omhuld door een veilige deken van nacht die alle geluiden deed verstommen. De nacht omsloot haar buiten, streelde haar met een bries. Hoe was ze toch ooit in het bestuur terechtgekomen?

Dit fragment wordt deel van een groter geheel.

Alicekaren

Het kind Heleen

Heleen zat achter in de klas
dat was vanzelf zo gegroeid
geen meester die het haar had hoeven vragen
‘zeg kun jij niet beter ver weg gaan zitten’

Heleen was meestal alleen
keek toe
werd moe van het toekijken
en ging dan maar weer naar binnen
een boek lezen
met haar lange nek

Maar toen begon het lichaampje
eromheen
te groeien en te groeien
Heleen werd een mooie jonge vrouw
met lange benen en ronde borsten
en frisse wangen

En Heleen kon zingen
Zo mooi had niemand gedacht
Ze werd operazangeres
en zong een lied over een zwaan
Schreef haar eigen teksten
en reisde de wereld rond
Totdat
haar nek weer begon te groeien
.

Moord op het Binnenhof, 5

De flits
‘Ha, meneer de rechercheur nietwaar? Ik heb al over u gehoord.’ Peter J voelde een voorzichtige hand op zijn schouder. Juist nu hij een schemerige kamer in wilde lopen die hem vanaf de trap was opgevallen. De man had een zachte stem met veel lucht. Zijn huid was dun, maar de ogen schitterden hem vriendelijk tegemoet.
     ‘Dat klopt’, zei Peter J, ‘en met wie heb ik de eer?’
‘Nou’, zei de man, ‘dat is nogal een verhaal apart. Wie ik ben. Niet zo eenvoudig uit te leggen. Ook ligt het eraan wie je het vraagt. Zo zal de gemeenteambtenaar iets heel anders zeggen dan de baas van Facebook. Die laatste is inmiddels trouwens multimiljardair, wist u dat? Een halve crimineel natuurlijk, steelt ieders persoonlijke gegevens en verkoopt de boel aan derden, zonder enig gevoel voor verantwoordelijkheid. Koelbloedig typetje als je het mij vraagt. En sinds de vingerafdrukaffaire (*zie NB onderaan), je weet wel, de enige student en overleden held [hier articuleerde de man zo goed dat alle lucht even uit zijn stem verdween] in heel Nederland die de staat aanklaagde omdat een paspoort alleen te verkrijgen is als onze vingerafdrukken in een databank opgeslagen worden... nou, sindsdien weet helemaal niemand meer wie ik ben. Want die vingerafdrukken heb ik uit mijn paspoort geknipt.
Toch heb ik zo’n twee en een half duizend vrienden. Dat is toch echt niet niks.
Maar ik noem mezelf Klaas, als je dat bedoelt. Meestal dan.
Zie je dat raam? Daar heb je een prachtig zicht op de Hofvijver en de flanerende stadsgangers. Daar sta ik vaak. Het is zo’n zeldzame plek in Den Haag waar niemand iets van je wil, gewoon omdat ze je niet kunnen zien’.
     Peter J deed z’n mond open om wat te zeggen. Het moest iets worden met een gedecideerde klank, een stevige handdruk erbij, rechte rug, en blik op vooruit. Maar toen gebeurde er iets wonderlijks. Hij zag zichzelf in een flits bij dat raam staan, en wilde daar niet meer weg.
Bijna tegelijk klonk er een schelle lach vanaf het terras beneden. Maar dat hielp niet. De flits bleef.

‘Kom maar’, zei Klaas. ‘Ga even zitten. Het geeft niets’. Peter J was opeens, na vijf minuten met open mond gezwegen te hebben, hevig snikkend in zijn armen gevallen. ‘Ik haal een glaasje water voor je. Hier, pak gerust die stoel en kijk even naar buiten, toe maar, dan kom ik zo terug’.
Het was geen stoel maar een kruk met lange poten en korte rugleuning. Een uitzichtstoel, als die bestaan. Ja die bestaan, in hotel New York had hij er een gezien voor een hoog raam. Daarvandaan kon familie vroeger kijken en zwaaien, of konden mensen een tijdje hunkeren voordat ze de boot namen. Ook had hij zo’n kruk wel eens bij een Ierse vrouw thuis zien staan. Die zat daar elke middag naar de oceaan te kijken.
     Ik moet weg, dacht Peter J, ik wil weg. Vlug draaide hij zich om en zonder verder nog iets te zien, laat staan te observeren, snelde hij de trap af en naar buiten. Bij de haringtent aan de vijver kocht hij een koffie, een portie kibbeling, een ijsje, en nog een softijsje. ‘Jij ziet er verwilderd uit’, zei de haringman, ‘ben je komen zwemmen? Geintje hoor, goede keus trouwens, u wist zeker dat we momenteel een moeilijke haring hebben, het is een rampjaar. Onder druk van die verdomde commercie is onze Hollandse nieuwe veel te vroeg uit zee gehaald’. Peter J’s gezicht stond bezorgd, hij knikte een paar keer en liep toen met volle handen door het poortje het Binnenhof op.

---

* NB: stichting Privacy first adviseert nu hun standaard brief te gebruiken en te verspreiden.

zaterdag 17 juli 2010

#1

door Raoul Markaban

Wervelende jazzklanken voortkomend vanuit de speakers van mijn oude computer vervullen mijn lichaam tot in de kleinste vezel.
Mijn ogen turen naar het scherm, zoekend naar woorden, zoekend naar gedachten en mijn hoofd is leeg, maar tegelijkertijd vervuld van gedachten en ideeën.
Ik probeer het nog eens. Ik sluit mijn ogen en leun achterover, maar tevergeefs. Het beeld blijft onveranderd.
De goedkope rugleuning van m’n tweedehands bureaustoel kraakt, maar ik hoor het niet. Buiten hoor ik vrolijke kinderstemmen. Ze schreeuwen, ze zingen, ze huilen.
De vogels fluiten de laatste zang van de dag.
Ik kijk door het keukenraam en zie mijn eenzame buurman de stoep aanvegen op hetzelfde ritme als gisteren, om dezelfde tijd, met dezelfde bezem.
Met die bezem verantwoordt hij zijn aanwezigheid op deze wereld. Zijn glimlach weerspiegelt in mijn doffe ogen.
Ik ken geen glimlach. Mijn wereld is zwart. Inktzwart.

dinsdag 13 juli 2010

Dresscode (3)

Het nieuwe universiteitsgebouw was voorzien van allerlei moderne foefjes, die handig waren als ze zouden werken. De zonneschermen konden niet naar beneden wanneer de windsnelheid hoger was dan acht meter per seconde. Het poortje waardoor Marga de liften op de eerste verdieping probeerde te bereiken bleef dicht geklemd toen ze incheckte met haar pasje. Het tweede poortje werkte wel mee. Het lichtje erop kleurde blauw en er klonk een bliepje, waarna het zich voor precies vijf seconden opende en zich daarna met grote snelheid weer sloot.
Marga ging naar de vierde verdieping om een kopje thee te halen. Daar stond een waterkoker met daarbij gratis theezakjes. Op alle andere plaatsen domineerde de dure catering, maar bijna niemand was bang voor de gehanteerde prijzen voor kopjes koffie, thee of broodjes met los aan te kopen plakjes worst of kaas. En zo hield die monopolie stand.

Toen Marga met een volle kop thee richting de liften wankelde voor de volgende serie presentaties, kwam ze Judie tegen. Ze had haar Mac onder de arm. Ze was onafscheidelijk van dat ding - bij presentaties prijkte het altijd op het tafeltje. Ze kon het haar USB-stick niet aandoen om hem te doen omsluiten door de USB-ports van de computers in de collegezalen van de universiteit zelf. De powerpoint zou dan gelijk op de beamer verschijnen. Prijken wilde ze, met dat bezit dat circa vijftienhonderd euro gekost zal moeten hebben. Prijken omwille van het prijken, hunkerend naar aandacht. Marga wist het zeker.
'Hoi Judie..' stamelde ze toen Judie trachtte voorbij te lopen, Marga volledig aankijkend, maar de mond gesloten. Marga voelde de hooghartigheid waarmee Judie een glazen muur om zich heen had gebouwd, waarvan de deuren alleen toegankelijk waren voor Tom en wat andere zuiplappen die in hun vrije tijd weinig anders deden dan naar voetbal kijken en feesten, onder het mom van studentenraad of bestuurscommissie. Vervuld van deze vermeende levenswijsheden waanden ze zich allemaal superieur aan anderen, terwijl de fundamenten hiervan slechts uit naïviteit bestonden. Als Judie nou de enige was geweest op de universiteit die zo was.. De verjupping op de academie nam voor Marga ziekelijke vormen aan en ze vreesde aldaar een verwording tot een massa van schapen waartussen de enkele geiten genadeloos onder de voet gelopen werden.

Vijf meter verderop kwam Judie met tegenzin tot stilstand, alsof een onzichtbaar elastiek haar niet verder kon laten gaan. Vijf meter was de kleinste afstand die Judie veilig achtte voor dit ongewenste oponthoud, dat haar totaal had overvallen. Wie wilde er nou met die Marga praten, want dat kon alleen maar over levenskwesties en filosofie en dat soort zaken gaan volgens Judie. Marga, die alleen maar over die onderwerpen kon dooremmeren, altijd maar de diepte in duikend, nooit eens ontspannen aan de oppervlakte van luchtige onderwerpen. Van alledaagse onderwerpen. Voetbal. Uitgaan. Borrels met de studievereniging.
'Ja?'
'Hoe gaat het met je, en weet je al een beetje wat je komend studiejaar gaat doen?'
Judie was verbaasd over Marga's vraag. Er zou vast iets achter zitten.
'Hoezo?'
'...Tsja. Ik heb de periode hiervoor geen vakken met je gevolgd. Ik vroeg het me gewoon af.. of je al gekozen hebt voor een Master, of dat je in de tussentijd misschien andere plannen hebt gemaakt?'
Marga lachte van binnen om de hachelijke arrogantie, die volgens haar vanaf de laagste trede omhooggevallen moest zijn. Die niets anders was dan een banale ziel die mede door mooie praat goede cijfers wist te halen, een nouveau riche zonder stijl. Ze zou later vast haar zakken gaan vullen in het pluche van de grootste vakbond, die al lang niet meer voor werknemers opkwam. De inhoud van mooipraterij, leeg maar toch dat verdomde win-win scenario implicerend, en het creëren van een nog groter ego stonden haar vast aan, dacht Marga. Daarvoor zou ze veel over hebben, ze zou het bloed onder de nagels van inferieuren vandaan halen, van de werknemers, de arbeiders, het plebs, de grondvesten van de maatschappij, die ze verloochende. Ze zou regelrecht op instorting van de maatschappij kunnen aansturen als ze zich zou verenigen met anderen zoals zij. Zij dacht het toch wel te overleven. Maar volgens Marga was de maatschappij al aan het scheuren door polarisatie en banalisatie, waarbij de muren eromheen, gebouwd van verworvenheden, stukje bij beetje afbrokkelden.

Marga schrok op uit haar gedachten door het antwoord van Judie. 'Ik ga volgend jaar nog geen Master doen. Ik ga rondreizen in Zuid-Australië.'
'Oh. Leuk voor je.'
Ze hadden elkaar niets meer te zeggen en Judie liep achteloos verder. Marga voelde het als een overwinning. Volgend jaar zou ze geen last hebben van dat kind, dat haar te arrogant was om aangenaam mee samen te werken - hoewel de overeenkomst was dat ze beiden graag goede cijfers haalden.
Als die Mac nou eens op tilt zou slaan of langs de balustrade naar beneden zou kletteren.. Dat rondreisje, dat was vast van papa's geld..
Marga liet de gedachten hun gang gaan.

Dit fragment wordt deel van een groter geheel.

Alicekaren

zaterdag 10 juli 2010

Weer thuis

Met een kapmes verschafte hij zich een doorgang door zijn tuin. Maandenlang verontachtzaamde planten zegen voor zijn voeten neer, vermoeid van hun eigen wezen, brandnetels met zware uitgebloeide trossen, woekerende bramen met taaie, doornige graaitakken, zilver oplichtende artemisia. Zij hadden hem blijkbaar niet gemist, zo vruchtbaar en trots stonden ze opgericht zijn doorgang te belemmeren. Wat zonneschijn en geregeld hemelwater volstonden om hun ingeprente drang tot leven te wekken en te voeden. Maar nu bogen ze gedwee het hoofd, tegen de nauwelijks nog in fysieke termen te omschrijven scherpte van het mes waren hun kantige, vezelige stelen niet bestand. Wat deerde het hen, volgend jaar zouden ze opnieuw de kop opsteken en hun ruimte opeisen. Nu lagen ze overwonnen en berustend in elkaar verstrengeld over het tuinpad. Met grote stappen, alsof hij ze niet wilde beschadigen met zijn schoenzolen, baande hij zich een weg naar de achterdeur, duwde de klink omlaag en trok. Op slot. Het uitgebleekte verfwerk vertoonde barstjes in het met algen bedekte oppervlak. Hij glimlachte, deed een stap opzij en keek onder zijn als een klep boven zijn ogen gehouden hand, waarmee hij wat oude spinnenwebben wegveegde, naar binnen. In het schemerdonker tekende zich het verlaten interieur van het keukentje af dat hij nog maar met moeite herkende. Op de vensterbank lag een verdroogde mot op zijn rug, de pootjes plechtig opgetrokken en samengevouwen als verstard in een schietgebed. Het leven was eenvoudig doorgegaan tijdens zijn afwezigheid, het werkelijke leven. Dat uit zichzelf ontstaat, bloeit en sterft, zonder dat iemand er om vraagt of naar omkijkt. 'zo moest je leven', vond hij, 'onopgemerkt, vanzelfsprekend, zwijgend'. Hij deed een stap naar achter en keek naar het grijze pannendak, waarop helder het milde nazomerlicht lag. Enkele kleine pissebedden vluchtten opgeschrikt door het licht uiteen toen hij een van de stoeptegels optilde en een klein doosje uit de aangedrukte, vochtige aarde groef. Hij opende het doosje en merkte dat ze slechts oppervlakkige roestplekjes vertoonde: zijn huissleutel. Zonder hem zou het een onmogelijke klus lijken om binnen te komen, hij zou een raam stuk moeten slaan en tussen de scherpe glastanden door klimmen, of de deur met geweld intrappen. Het kleine stukje metaal waarvan de vorm van de baard correspondeerde met die van het binnenwerk van het slot, zo eenvoudig en toch zo afdoende om een hele woning af te sluiten, zou hem echter met het grootste gemak toegang verschaffen. Hij stak de sleutel in het gleufje, draaide hem twee keer links om en opende de deur, die een knarsende toon liet horen bij wijze van groet: welkom in je huis, wij hebben je terugkomst geduldig afgewacht. Een muffe, verzadigde lucht drong in zijn neus. Hij liet de deur open staan. Hij was weer thuis.

woensdag 7 juli 2010

Vriend

je denkt danheb je vrienden
maarkijkje goedkijk je echt
dan zijnze ego ego
pikken nog hetbrood van je tafelde
stoel onder je reet, denken ik ik
heb heb en give me morejij
jij aande kant jij
hetis alsof je leeftin
een bakmet
sperma bewaar mij
bespaar me
ikwil samen overleven
enanders niet vriend

zaterdag 3 juli 2010

Moord op het Binnenhof, 4

Bekentenis
Hier een bericht van uw alwetende verteller. Met excuses.
U zult het misschien al gemerkt hebben, maar ik ben nu toch genoodzaakt geweest een personale verteller in te huren. De klus is zelfs voor een schrijver als ik te groot. Er staat bovendien veel op het spel.
Maar ik beloof u dat ik het in de gaten zal houden, en waar nodig zal schrappen en redigeren. Die jongelui (want de doorgewinterden kan ik niet betalen) gebruiken tegenwoordig noch kennis noch verstand. En ze schrijven soms gewoon waar ze zin in hebben, maken er een studentikoos of columnesque stukje van. Het is alsof die nieuwe tekstschrijvers (want noem ze geen schrijvers) nog nooit een interessante literaire activiteit hebben bijgewoond. Ze experimenteren maar wat, beginnen ergens en kijken waar het schip strandt. De meeste 'personaaltjes', om het even gechargeerd te zeggen, hebben helaas geen visie op vorm en inhoud, weinig gevoel voor pengebruik bovendien.
Hoewel ik zorgvuldige instructies gegeven heb, kan het dus zijn dat er hier en daar wat kromme zinnen insluipen, aan mijn oog ontsnapt. Daarvoor bij voorbaat mijn excuses. Mocht u klachten hebben aarzel dan niet te klagen!
Ik zal er alles aan doen om dit verhaal op een behoorlijke manier verteld te krijgen. Daar kunt u van op aan.