zaterdag 24 juli 2010

Een kleine jongen

Nog snel de kam door het vochtige, met gel ingesmeerde haar, stropdas recht trekken, kraag van het smetteloze overhemd fatsoeneren en dan in vliegende haast naar de auto. Opgewonden stemmen die als een stuiterbal even korte als onsamenhangende nieuwsonderwerpen door de speakers schreeuwen, afgewisseld met intentieloze liedjes begeleiden zijn trage voortgang in de file. Hij kijkt op zijn horloge, waarvan het glas een flikkering van zonlicht naar zijn ogen zendt. Bijna acht uur, nog drie kwartier om de beleidspunten die tijdens de vergadering moeten worden ingebracht, te repeteren. Financiële maandprognoses, het opstellen van een nieuwe offertetekst, vacature voor marketingmedewerker...'Godverdomme! Idioot, je raakt mijn bumper bijna!'. De wijsvinger gaat in een reflex naar het voorhoofd, waarop het zweet is uitgebroken. Hij neemt de eerstvolgende afslag en verlaat de snelweg die verstopt zit met duizenden mannen zoals hij, in slakkengang op weg naar kantoor, fabriek of instelling. Een lichte duizeling, het lijkt of zijn hoofd zich als een gasballon van zijn hals wil losmaken en opstijgen. In de berm geparkeerd rookt hij een filtersigaret, geleund tegen zijn auto en uitziend over het weiland waarover een lichte waas van nevel hangt, diep inhalerend. Geen bericht op zijn mobiel, dus die glijdt weer in de binnenzak van zijn gestreepte colbert. Hoog kwetterend scheert een koppeltje scholeksters over het land en dan hoort hij zijn naam roepen: 'Alfons! wie het eerst over de sloot is zonder natte sokken!' Hij draait zijn hoofd en kijkt met verbaasd opgetrokken wenkbrauwen naar een kleine, blonde jongen in een overall die hem lachend tegemoet rent. Hij herkent hem pas als zijn jeugdvriendje als hij aan de overkant van de sloot staat en hem uitdagend aankijkt. 'Spring dan, of durf je niet?'. Alfons vertrapt de gedoofde peuk onder de zool van zijn glanzend gepoetste schoenen van Italiaanse makelij. 'Wie ben je? Hoe ken je mijn naam?', roept hij de jongen toe, die niet antwoordt, maar na een aanloop en een sprong de sloot overbrugt. Alfons voelt zich niet lekker worden en volgt met zijn vermoeide ogen de buitelingen van de jongen in het bedauwde gras. 'Kom op, we gaan kikkervisjes vangen, het stikt ervan'. Hij trekt Alfons, die hem uit een reflex van zich weg duwt, aan zijn colbert. De jongen valt onder het uitstoten van een spottende lachje in de berm, richt zich op, klopt zijn broek af en neemt Alfons met een misprijzende blik op. 'Heb je het pak van je vader aangetrokken? Het staat je voor geen meter!' Hij trekt zonder respect te tonen voor de autoriteit die het pleegt uit te stralen in de context van het werk aan de pand van zijn jasje. Alfons staart hem aan en voor zijn vertroebelde blik lijkt zich een tweede, bijna doorzichtige jongen los te maken uit de verschijning die hem plaagstoten toedient met zijn knuisten. Hij haalt diep adem en haalt uit met zijn vuist, met alle kracht die in hem is. De kleine jongen gaat geruisloos tegen de vlakte en verzet zich niet als Alfons op hem duikt en hem met een serie doelbewuste slagen probeert te vernietigen. Hij kijkt pas weer op als het geluid van een stationair draaiende motor tot hem doordringt en hij het silhouet van de bestuurder ontwaart. 'Alfons, alles goed verder?'. Een collega. Hij zit in zijn gekreukte vergaderuitdossing geknield in het natte gras, tranen rollen over zijn wangen, maar nergens is een kleine jongen te bekennen die zijn vuistslagen incasseert.

2 opmerkingen:

  1. Door de manier waarop je het schrijft kan ik me helemaal inleven in de hoofdpersoon.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Mooi verhaal! Ik wil Alfons wel lenen voor het café in 'Moord op het Binnenhof' als het mag. Eens peinzen...

    BeantwoordenVerwijderen