zondag 29 augustus 2010

Schrijvers van Zomer van Tien

- Alicekaren, - F.M.P.A. Bonga, - Brigitte, - hawee,
- Hh grunchman, - Jules de Keiser, - Simon, - Sütbrod ,
- Raoul Markaban,- Hekkie Pees, - Marike Verheul.


Dit waren de schrijvers van Zomer van Tien. Dank voor de ruim 70 (!) mooie /leuke /interessante en/of grappige bijdragen.
De komende maanden worden even geen nieuwe teksten geplaatst, vanwege de blogpauze of 'semesterstop'. Bij voldoende animo gaan we half december of volgende zomer verder met het uitwisselen van creatieve schrijfsels. Wil je meedoen? Meld je alvast aan.
Alle bijdragen zijn verzameld in het rechter menu onder de noemers en namen, door elkaar vermeld op volgorde van aantal bijdragen.
Kijk ook eens bij '(boeken) ter inspiratie' en 'discussie', reacties als aanvulling blijven welkom.

Wedstrijdjes voor liefhebbers
Wie het schrijven echt niet kan laten, schrijft wel door natuurlijk. Desnoods op het behang. Ook zijn er de komende maanden bijvoorbeeld schrijfwedstrijden waar je aan mee kunt doen. Een paar links:
-Fantastels.nl: horror, sf en fantasy, insturen in oktober (wie weet houden ze ook van grumor).
-Nationalegedichtenwedstrijd.nl: deadline 1 november (Komrij moet wel van je houden en/of jij van hem?)
-Ikvertel.nl: korte verhalen, doorlopend insturen (maar slechts een per kwartaal per persoon, pff)
-schrijvenonline.org/wedstrijden (hier houden de schrijfwedstrijden nooit op)

Tot schrijfs, en keep up the spirit!
zomervantien

Jans zomer voorbij

Door Jules de Keiser

Sommigen zouden hem een Einzelgänger noemen, anderen een levensgenieter. Maar velen zouden hem gewoonweg niet kennen. Mensen waren niet echt Jans ding. Hij praatte wel met de mensen, maar het voegde voor hem niets bijzonders aan zijn leven toe. Jan kon uren besteden aan het prepareren van een heerlijk diner voor één. Vandaag was zijn dessert zelfgemaakt roomijs met eigen gekweekte aardbeien. Jan had gelukkige gevoelens bij dit soort momenten als eten. Hij probeerde gelukkige momenten te koesteren. Ze een plekje te geven in zijn hoofd, zodat ze op een volgend moment weer op te roepen waren. Dat deed Jan graag, koesteren.
De buren, Jans buren, die Jan een levensgenieter vonden, gaven Jan nu al een tijdje hun sleutel in de zomer. Hij was toch veel thuis in de zomer. Jan heeft zeker moeite gehad om hieraan te wennen, maar het went volgens hem. Het gaat vooral om het water geven van de grote plantenverzameling van de buurvrouw. Verder was het belangrijk dat de gordijnen weleens open en dicht gingen en dat de containers buiten gezet werden. Jan had aan het begin de moed bijeen moeten rapen om het huis in te gaan. Hij voerde toen snel zijn taken uit en verdween zo snel mogelijk weer. Vandaag de dag zijn het reeds uren die Jan in het huis rondbrengt. Jan vond het heerlijk om zich te bewegen in de onbekende vertrouwde ruimte. Soms zat hij uren op een stoel op zolder en luisterde hij naar de vreemde geluiden en snoof hij de nieuwe geuren op. Spullen raakte Jan niet aan en elke kast maakte met beleid open. Één keer heeft Jan met zijn eigen keukengerei in de keuken van de buren gekookt, daarna is hij met zijn eigen badspullen gaan badderen in de badkamer en heeft hij een tentje in de woonkamer opgezet om de nacht door te halen. Hij noemde dat vakantie.

Dresscode (22)

Dit is blogdeel 22 van Dresscode. Dat komt overeen met hoofdstuk 14 (aangezien sommige hoofdstukken best groot en dus gesplitst zijn). Lang niet alles van Dresscode staat dus op ZvT, maar als je het geheel wil lezen, kan je naar http://alicekaren.wordpress.com/ gaan. Eerder verschenen op ZvT wel blogdelen 1 t/m 5, wat overeenkomt met Proloog en hoofdstukken 1 t/m 3.

Kees Woerdman had een grondige hekel aan regen. Niet alleen bemodderde het zijn Mercedes wanneer hij als directeur naar zijn werk toog, ook droogden zijn overhemden niet en kon hij niet buiten zitten om wat kleur in zijn gezicht te krijgen. Een goede kleur, die paste bij een gezond persoon met gezond verstand. In de herfst en de winter, wanneer hij niet vaak genoeg buiten kon zitten, trachtte hij dit te compenseren door zijn vrouw extra vaak stevige bourgondische maaltijden te laten bereiden. Om een steentje bij te dragen aan het permanente welzijn van zijn persoon, nam hij steevast de verantwoordelijkheid voor de kwaliteitswijnen, die de flair van zo een maaltijd moesten versterken. Om de paar weken kocht hij een aantal flessen in. Hiervoor trok hij met alle plezier een groot deel van zijn vrije zaterdagmiddag uit. Dan was hij meteen weer op de hoogte van het assortiment en de aanbevelingen. De wijnhandelaar kende hem goed, en wist meteen hoe hij hem, de man van smaak en stijl, tevreden kon stellen. Het enige dat Kees wel eens overpeinsde, en de laatste tijd steeds regelmatiger, was de geleidelijke groei van zijn bourgondische buik.
Het was nog zomer maar het regende al twee weken bijna onafgebroken. Zijn vrouw had hem steeds vaker geprobeerd terecht te wijzen toen ze bemerkte dat zijn temperament eronder begon te leiden. Ze schotelde die avond gemarineerde biefstuk voor, het beste van het zwijntje, waarbij een stevige wijn wel op zijn plek was. Hopelijk zou haar man dat waarderen. Hij was echter niet te temperen toen hij nog voor het leegeten van zijn bord drie glazen op had.
'En nu wil ik potverdorie eens schoon schip gaan maken bij de organisatie! Al die dwaze klanten die maar niet mee willen werken aan de genezing van hun afwijkingen, stank voor dank voor onze hulp! Snotapen zijn het! Ik wil alleen klanten laten behandelen die echte hulp willen en niet altijd maar blijven dralen in hun probleem, om maar medelijden te krijgen! Alle biefstukken nog aan toe!'
Zijn vrouw sloeg haar handen voor haar mond. Ze had zijn buien van licht ontvlambaarheid voor lief genomen, omdat ze ervan overtuigd was dat haar echtgenoot een zeer groot charisma bezat. Maar een razernij zoals nu had ze zelden meegemaakt. De charismatische man had tijdens zijn schreeuwen zijn vierde glas dure kwaliteitswijn omgestoten. Donkerrode spatten waren zichtbaar op zijn nog die ochtend gestreken witte overhemd. Een grote vlek verspreidde zich over het tafelkleed. Tot overmaat van ramp was het kristallen wijnglas van tafel gerold en op de vloer uiteengespat.
Met glanzende oogjes at Kees Woerdman onverschrokken de rest van zijn biefstuk op. Daarna stond hij achteloos op van tafel en zonder nog iets te zeggen liep hij naar boven, waar hij de computer aanzette. Zijn vrouw zou het wel opruimen. Hij wist wat hem te doen stond.

Het was tijd om de frisheid in zijn organisatie weer wat kracht bij te zetten. Nog steeds was hij vol trots over zijn ingeving van weleer om zijn franchisebedrijf op te zetten, naar een nieuw concept om weer een frisse wind door de zo ontzettend vastgeroeste psychische zorgsector te laten waaien, te laten stormen.
Hij begon brieven te typen. De lastigste probleemgevallen, de meest onverbeterlijke lastpakken waarvan hij in zijn organisatie lucht had gekregen, zou hij eens op hun plek zetten met verzoeken persoonlijk in zijn werkkamer te verschijnen. Hij zou ze eens, de ondankbaren!
Terwijl de regen onverbiddelijk tegen de ramen kletterde, verscheen er een brede grijns op het gezicht van Kees Woerdman. Verheugd streek hij over zijn goedgevulde buik.

Alicekaren

Popliedje

Als ik wil dan schrijf en praat ik
best heel kinderachtig
want dat is hip, is in
'k maak hippe liedjes
van kinderliedjes
do re mi want meer is 't niet
met best heel diep
diepzinnige teksten
en zij zingen mee
en ik palm ze in
mijn hele generatie
ik hakkel wat
ik time vertwijfeld
kijk boos, verdrietig
of anderszins betekenisvol
en aan mijn zij een pop
een doll
en voila
tralala
tra la
die la

zaterdag 28 augustus 2010

Mannengek

Nee ik ben geen lesbienne
zei de vrouw /
ik hou zo van mannen, alles van mannen
daarom draag ik mannenkleren
in mannengeuren en kleuren
(bis)
ja ik hul mij in zijn geuren
tralalaa lala lalaa
zo aantrekkelijk
oh
ojee
ojeah

zondag 22 augustus 2010

Laatste week!

Zomer van Tien gaat een blogpauze of 'seizoenstop' houden tot december. Schraap dus alle moed bijeen, en pers er nog een verhaal, een gedicht of experimentele tekst uit deze week.
eenmaal, andermaal…

zomervantien
.

woensdag 18 augustus 2010

Seel 2010

schitterond mooi spektakel
spiegeltje water spiegeltje
waar elders mensen in verdrinken
heis a die seilen laat ze wapperen
vaar de waarheid uit het water
de neuzen bloedend in de wind

zaterdag 14 augustus 2010

Quote

Charlotte Mutsaers
In het Letterkundig museum is (tot 29 aug.) een tentoonstelling te zien over Charlotte Mutsaers. Schilderijen, tekeningen, maar ook aantekeningen voor haar boeken. In een film met stukjes interview e.d. die daar wordt vertoond zegt ze: "Fictie is niet verhaaltjes verzinnen. Fictie is voor mij vorm geven aan de beleving van je leven".

dinsdag 10 augustus 2010

Echt gebeurd

Pauline Cornelisse vertelde in Zomergasten over de 'Echt gebeurd middagen' in Toomler. Het deed me een eigen verhaal herinneren…

De laatste gil
Het was mijn eerste ochtend op een grasveld op een vreemd continent: Australië. Zo ver was ik nog nooit geweest. Eindeloos had het vliegen geduurd en groot was de jetlag.
Ik dacht dat Australië een soort woestijn was met rode rotsen en lange hete asfaltwegen, maar waar ik me bevond leek het meer op een tropisch regenwoud. Torenhoge eucalyptusbomen omringden me en de vochtige hitte was zo vroeg al voelbaar. Maar bovenal: die geluiden! Er was een onbekende vogel die hier de toon zette, en dat fascineerde me mateloos. Hoe zou die eruit zien vroeg ik me af.
     Daar stond ik in de tuin, eerbiedig en geconcentreerd. Mijn gastvrouw lag vast nog op bed, in haar mooie huis met uitzicht op een verre zee. We kenden elkaar van de yogacursus. Dus ze zou het helemaal niet raar vinden als ik nu langzaam een been optilde en mijn armen in de lucht stak en zo, roerloos, een tijdje zou blijven staan. Als een boom, gezellig naast een eucalyptus. Nee, het was meer dan gezellig, het was magisch. Ik voelde me één met het gras en de aarde en dacht aan de koala’s die me makkelijk zouden kunnen zien vanuit de bomen. Die keken dan naar een onbeweeglijk Europees mensenbeest in hun voortuin.
     Uit het niets doemde er plotseling van links achter me een snuivend en rochelend geluid op van een levend wezen. Het kon geen mens zijn. Geschrokken keek ik in die richting, maar mijn ogen stonden nog in 'hypnose-stand' en het enige wat ik zag was een donker, bollig monster dat zich met grote snelheid in mijn richting voortbewoog. Het was misschien een woedend beest dat ik nog niet van naam kende? Het geluid was gruwelijk, alsof het net een wurgslang had verorberd en ik het tweede hapje zou worden die ochtend. Een angst die ik alleen kende uit een droom verlamde me ogenblikkelijk. En ik dacht: nu ben ik er geweest want hij ruikt natuurlijk ook nog eens dat ik vreselijk bang ben. Verstijfd wachtte ik op zijn eerste hap en toen de poten naar mijn lichaam begonnen te graaien hoorde ik mezelf een laatste gil slaken, 'hhaaaoeh'. IJselijk maar zacht, een veel te bescheiden gil voor iemand in doodsnood. Daar zou geen hond op afkomen. Iedereen sliep nog.
Dit waren mijn laatste minuten, wie had ooit gedacht dat die zo gruwelijk en onopgemerkt zouden zijn. [Kon ik niet iets harder gillen, bijvoorbeeld, of wilde ik misschien niemand tot last zijn? Tjezus!]
      Met de ogen stijf dichtgeknepen en het hoofd naar de hemel gericht, bleef ik maar staan. Mijn kreet was overgegaan in een klaaglijk gejammer. Maar er gebeurde niets. Dat wil zeggen, het walgelijke gehijg van het beest was wel heel dichtbij gekomen en zijn nagels voelde ik hard krabben op mijn onderbenen, maar er gebeurde niets nieuws.
Het jammeren werd minder. Nieuwsgierigheid had het voorzichtig overgenomen. De verstijving verslapte en uiteindelijk, eindelijk durfde ik naar beneden te kijken. Eerst wazig, maar toen zag ik het goed. Het was een oerlelijke, dolenthousiaste en ongeduldige hond met verkreukeld hoofd en gedrongen poten. Die wilde spelen.
Zelf was ik nu eigenlijk liever een tijdje gaan zitten huilen. Maar hij duldde geen alternatief plan.
     De hele ochtend hebben we toen samen opgetrokken. We hebben gestoeid, goed gelachen en heerlijk gewandeld. Ik kan niet zeggen dat het een vriend voor het leven is geworden, want daarvoor woonde hij te ver weg. Maar sommige ontmoetingen gaan nu eenmaal tot de belangrijkste levenslessen behoren. Dus nu verkondig ik mijn wijsheden aan iedereen die het wil horen: 1. als je heel erg schrikt van iemand bedenk dan dat degene misschien gewoon alleen wil spelen, 2. van yoga ga je wazig zien, en tot slot: zorg dat je niet onopgemerkt doodgaat. Schreeuw nog liever de longen uit je lijf. Anders krijg je spijt dat je laatste gil zo nietszeggend was, zo veel te zachtjes.

vrijdag 6 augustus 2010

wespen

Een buitenproportionele bokaal van glas, een lonkende geometrische diepte lag onder hem. Jules stond op de rand van de afgrond en zijn blik gleed langs de gladde, doorzichtige wand omlaag, om tot rust te komen op de gouden flonkering op de bodem. Als een magneet trok de glans van het onbekende hem naar de bodem, waar de schat hem wachtte. Hij gleed, omgeven door licht en transparantie, in een soepele beweging omlaag en landde zachtjes op de bodem, die geheel bedekt was met goud in zijn meest pure vorm. Een onverwachte verduistering volgde op de vreugde die hem ten deel viel bij het aanschouwen van het gouden licht. In een plotse paniek wierp hij een blik omhoog. De cirkelvormige opening waar hij door was afgedaald, bleek op onverklaarbare wijze afgesloten. Het paradijs dat hij was binnen getreden, was verworden tot een hel waaruit geen ontsnapping mogelijk bleek. Jules trachtte wanhopig langs de gladde wand omhoog te klimmen, maar gleed telkens terug op de bodem, omdat zijn handen en voeten geen grip kregen op het dikke glas van de wand. De ruimte kantelde, hij tuimelde omlaag en kwam op zijn rug terecht en terwijl hij zich probeerde om te draaien, begon alles om hem heen te schudden en te draaien. Zonder zich te kunnen verzetten, gleed hij met grote snelheid tegen de afsluiting om daarna, met een doordringende pijn in zijn hoofd en armen, naar de bodem te zakken. Zijn hoofd raakte in de val het harde oppervlak en hij hoorde zijn nekwervels breken toen hij met zijn volle gewicht tegen het dikke glas sloeg. Achterover rollend in de schommelende ruimte, voelde hij hoe zijn machteloze armen in een wild zwaaiende beweging onder zijn eigen gewicht knapten. Hij spuugde bloed en kots uit zijn mond waaruit geen pijnkreet meer ontsnapte en zijn rechter been, dat wel gekneusd, maar niet verbrijzeld was, trok nog toen hij in opgerolde toestand naar zijn laatste adem hapte in de bedompte cilinder van glas. Het laatste dat hij zag, voordat hij werkelijk verlost werd van de ondraaglijke pijnen die zijn lichaam teisterden, was de enorme glimlach op het archaïsche gezicht dat zich in fel geel-zwart boven zijn hoofd aftekende. 'Wespen' dacht hij en stierf.

donderdag 5 augustus 2010

Jij begrijpt alles

Zoeuem zoeuem
tazoeuem tazoeuem
bee me dee
baa kaa
jaaaaaaa

dinsdag 3 augustus 2010

zondag 1 augustus 2010

Gevangen

Menig roman opent met een weloverwogen, raadselachtige zin die de lezer direct alert maakt of prikkelt tot doorlezen. Zo niet deze, welnee. Misschien leest nooit iemand deze tekst en waarom dan een geste maken naar de illusoire lezer en hem (of haar, natuurlijk!) uitnodigen tot verder lezen. Het leven van Rudolf Snaak interesseert de lezer geen zak, wat voor hem heel comfortabel is, omdat hij zich dan ongedwongen kan bewegen als protagonist in zijn eigen verhaal, zonder pottekijkers. Niemand die over zijn schouders meekijkt als hij zo een beetje door de stad slentert, de handen in de zakken van zijn jas, omdat het toch net iets kouder is dan verwacht, in zijn kraag gedoken zoals het een romanfiguur betaamt die op het sentiment van de lezer wil spelen. Zo loopt hij en niet anders. De stad, de exacte localisering van zijn omzwervingen, blijft in het vage gehuld, om de spanning erin te houden. De anonieme passanten die hem zonder op te zien voorbij lopen, zijn zich evenmin bewust van hun rol in het verhaal, ze slenteren als onwetende figuranten over het schelpenpad dat zich kaarsrecht onder het lover van de oude kastanjes uitstrekt, langs de kade die de rechthoekige vijver definieert, tegen het decor van bakstenen gebouwen, die opgetrokken zijn in een pseudo-representatieve neo-stijl. Alsof ze in de gauwigheid als kartonnen requisieten zijn opgetrokken om het begin van het verhaal van enige allure te voorzien. Maar de gebouwen die zich aan Rudolfs linker zijde in het stille, slechts door een paar traag voortzwemmende zwanen gerimpelde, grauw-groene water spiegelen, behoren tot de realiteit en hebben geen enkele relatie met het toneel of de literatuur. Net zo min als de hoofdpersoon van dit verhaal, die op een bankje plaats neemt, niet omdat het script dat van hem verlangt, maar omdat het zijn eigen vrije keuze is. O jee, daar dringen zich literaire associaties aan hem op: de donkere schaduwen van de kastanjetakken die zacht wiegen op het kabbelende water, traag voorbij schuifelende mensen, het zonlicht dat plots kitscherig opduikt. Er lijkt geen ontkomen: hij is gevangen in de metaforische wereld van het literaire!

Het is goed uitproberen op internet

... zegt Lieke Marsman, een 19-jarige studente van de UvA die binnenkort debuteert met een gedichtenbundel: Wat ik mezelf graag voorhoud. 
Onze felicitaties alvast!
Lees hier het interview met haar bij Athenaeum boekhandel.

zaterdag 31 juli 2010

Vervlogen

Ik dwarrel rond door het verleden waarvan
de bladeren zwijgzaam vergelen doch
koppig standhouden, wachtend op
een vervolg dat niet komt, nu de tijd
daarvoor en daarna is vervlogen.

Alleen ik snap dat het
vervlogene nostalgie is die voor
mij hetzelfde blijft en voor iedereen
verschilt in kleur van daglicht, natuur,
details en duur, diep verankerd.

In de verte lijk ik nog sporen te zien, terwijl de
bladeren der tijd al loslaten en de
eeuwigheid vergankelijk blijkt.

En ik roep,
onhoorbaar voor het
onomkeerbare verleden
van tijd en ruimte.

Alicekaren

vrijdag 30 juli 2010

poëzieavond


Illusie

ik gedij in een bewegingsloze wolk en koester mijn illusies
hij omvat de wereld weliswaar mijn wereld zonder een zuchtje
wind vandaag en morgen ook nog en verder durf ik niet
ik sta los van de razernij in de buitenwereld vol labzwanzen
die verzonken ligt in zelfzucht met een luchtje
van naar verval lonkende materie en praalhanzen

want dat is wel erg goedkoop

Alicekaren

het Masker (discussie)

door Raoul Markaban

“Het menselijk wezen uit zich niet direct en in overeenstemming met zijn natuur, maar steeds in een bepaalde vorm, en die vorm, die stijl, die zijnswijze komt niet alleen voort uit onszelf maar wordt ons van buitenaf opgedrongen – en daarom kan dezelfde persoon naar buiten toe nu eens verstandig, dan weer dom lijken, nu eens bloeddorstig, dan weer engelachtig, nu eens rijp, dan weer onrijp, afhankelijk van de stijl die hem toevallig aanwaait en van zijn beïnvloeding door anderen,” schrijft de Pool Witold Gombrowicz in zijn in 1937 verschenen roman Ferdydurke.

Een boeiende, maar tegelijkertijd scherpe, speculatieve quote. De mens wordt hier gesteld als een wezen dat zich via bepaalde handelingen en gedragingen uit, waardoor bij anderen een bepaald beeld opgeroepen wordt wat voor hen veel beter omlijnt en definieert wat diegene van binnen is. Ons innerlijk correspondeert niet meer met ons uiterlijk vertoon. Er ontstaat een scheiding tussen het innerlijke van de mens als wezen en het masker wat de buitenwereld hem opzet. Een gemaakt, irrelevant masker wat een persoon aangemeten wordt om hem als mens te constitueren, te plaatsen. Aanpassen aan dit masker lijkt dan de enige optie.

Het masker is een afspiegeling van de in het lichaam van de mens heersende ideeënwereld en schept hierdoor slechts een schijn-realiteit. Tegenwoordig meten schrijvers hun zelf gecreëerde personages ook maskers aan. Beide soorten maskers zorgen voor een verandering in het gedrag van de mens of het personage; het subject. Een subject dat zich gaat gedragen naar het opgezette masker - wie daar dan ook verantwoordelijk voor wordt gesteld - maar nooit het masker wordt. Of toch wel?

III. Het Einde van het Einde

Het derde en daarmee slotdeel van een drie-delig verhaaltje: "Het Begin en het Einde van het Einde"
De weg terug naar het heden lijkt korter dan de weg naar het verleden. De auto wordt geparkeerd, wij stappen uit. Hij loopt voor me, is inmiddels groter dan ik ben. Mijn zoon is een man geworden. Vreemde constatering. Met de sleutel opent hij de deur en stapt naar binnen. Binnen is het een grote chaos, nog groter dan de chaos die ik heb achtergelaten, in het heden en het verleden. Mijn Oosterse ligt niet meer op bed maar zit op de rand, met een schaar in de handen. Ik ruik gas. Meteen loop ik naar het fornuis en draai het dicht. Ik stap vervolgens op haar toe, en zij begint direct te gillen. Weer te gillen eigenlijk. Ik duik op haar omdat ik gek word van het gegil. Op het dak hoor ik gebons, een auto rijdt de straat in. Een plantenbak valt om.
Na een korte rit zijn we op de plek van de melding. Via een brandtrap proberen we zicht te krijgen op het pand waar de melding over ging. Binnen zien we drie personen, een vrouw zit huilend op het bed, een kale man van zestig probeert haar te grijpen. Zij krijst, dat kunnen we buiten horen. De ramen staan immers open. Wapens zijn er zo snel niet te zien. Het besluit is genomen om alvast naar binnen te gaan, de tweede eenheid is inmiddels ook al in de buurt.
Dan zie ik waar het geluid vandaan komt, twee agenten staan voor het raam. Dat kut wijf heeft zeker de politie gebeld. Hier heb ik geen zin in. Door de deur ren ik naar buiten. Hetzelfde gevoel treft mij als bij het einde van mijn huwelijk. Deze deur ga ik niet weer door. Ik hoor geschreeuw van de jongeren achter mij. In mij wellen regels van een gedicht op.
Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.
Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen
Dan maar rennen, op de hoek zie ik een politieauto staan, vanaf de andere kant komt er nog een aangeregen. Waar moet ik heen? De sleutels van de auto heeft mijn zoon nog. Dan maar door rennen. Rennen richting het station.
en rennen door het vuur en door het water plassen
tot bij een ander lief in enig ander land.
Nee, ik ga niet met de trein. Dan kunnen ze me te makkelijk pakken. Ik moet met verstoppen, ja dat moet ik doen. Richting het bos dus. Niet via de weg, daar rijden die stomme agenten. Dan maar het spoor oversteken. Het bos is dichtbij. In de verte hoor ik een portier dicht klappen. Misschien hebben ze me dan toch gezien. Ik duik weg. Een hond blaft. Takken breken af. Dan maar weer terug het spoor over.
Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad
staan wetten in de weg en praktische bezwaren,
Via het spoor ren ik weg van de plek waar het allemaal begon. Buiten adem, de hond hoor ik niet meer. Gelukkig. In de verte zie ik drie gele lampjes mijn kant op komen de bocht om. Een kriebel gaat door mij heen. Ik blijf verstijfd staan. Met hoge snelheid zie ik de lampjes mijn kant uit komen. Gegrom van een zware motor zwelt aan. Een monster komt aan gedonderd, een ijzer eter. Als een konijn dat in koplampen kijkt blijf ik staan. Geen kant kan ik op. Want waar ik ook heen ga is het fout.
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.
De lampen worden feller, oorverdovend geluid, gekras van metaal op metaal vult mijn hoofd. Een geel monster, een klap en het gevoel alle lucht uit mijn longen geblazen te krijgen. In de verte hoor ik het lied, het lied wat lang geleden was begonnen en waarvan ik nu eindelijk het einde hoor. Het voelt goed; ik ben klaar.
De stap door het raam naar binnen is snel gemaakt. De kale man rent meteen bij het zien van ons weg. Hopelijk pakken de collega's buiten hem nog. De vrouw blijft krijsen en is niet tot bedaren te krijgen. Via de portofoon hoor ik dat de man richting het bos rent. De hondengeleider gaat die kant maar op. Misschien kan die hem vinden en aanhouden. Een verhaal is uit deze Chinese vrouw helaas niet te krijgen, het enige wat ze uitschreeuwt is dat ze van hem houdt. Verder niks. Toch maar aanhouden en op het bureau het verhaal maar uitzoeken. De meldkamer roept weer een eenheid in het gebied. Een nieuwe melding. De Intercity heeft zojuist een persoon aangereden, niet ver van hier.

donderdag 29 juli 2010

Iustitia

Wat had ik graag gelopen over de zachte mosbedjes van de bosvloer, waarover te vroeg gevallen bladeren en half vergane takjes zich hebben gevleid.
In plaats daarvan zit ik in een houding die me forceert om vooruit te kijken. Mijn handen zijn naar achteren om een boom heen gebonden. Haar bladerdak boven me verraadt niets van bevrijding of vergeving. Vergeving van het zijn van een persoon.
Ik kan niet zomaar vervallen tot de elementen waaruit de aarde is opgebouwd. In stilzwijgen zal ik eerst nog het leven moeten ondergaan. Ik weet niet hoe lang het nog zal duren of hoe lang ik zelf wil dat het gaat duren.
Ik had niet tussen de schaapachtigen moeten gaan staan. Ik was als een ander wezen, ik dreef hen uiteen. Ik bracht grote verwarring, veroorzaakt door een kleine ordeverstoring, door er alleen maar te zijn in mijn verschijning, en niets meer.
In mijn doorweekte kleding kijk ik omhoog. Het miezert en er stijgt een damp op van de bosvloer. Insecten zoeken aldaar naar elk spoor van verrotting en verval. Het daglicht wordt gedempt, de bomen staan hier vrij dicht op elkaar.
In de verte zie ik schimmen. Ze voeren rituelen uit die ik niet kan plaatsen. Ik ben geen van hen, het is een gesloten groep. Ik kan hun stemmen net aan horen, versta flarden Latijn. Ze achten al hun handelingen rechtvaardig. Iustitia omni auro carior. Gerechtigheid is meer waard dan al het goud.
Hier spendeer ik minuten, uren, ik weet niet hoe lang nog. Niemand kijkt nog naar me, maar ze weten waar ik ben. Ik ben vindbaar, te verwerpelijk om gevonden te worden. Mijn gewrichten doen pijn, alles is vochtig. Mijn lichaam is een huls waarin ik lijd en waarin mijn geschiedenis is opgesloten. Het bos geeft mijn toekomst niet prijs.

Alicekaren

Er zit een kreuk in me jas

Het is weer zo dat er want bij in dezelfde en waar over ding het vijf twee negens bij die inderdaad verkreukelt en in diep wordt, maar in deze en snak te veel of ik ja door en meer ontvreemd en achterwaarts spagaat moet het welhaast een prozagedicht

zaterdag 24 juli 2010

Een kleine jongen

Nog snel de kam door het vochtige, met gel ingesmeerde haar, stropdas recht trekken, kraag van het smetteloze overhemd fatsoeneren en dan in vliegende haast naar de auto. Opgewonden stemmen die als een stuiterbal even korte als onsamenhangende nieuwsonderwerpen door de speakers schreeuwen, afgewisseld met intentieloze liedjes begeleiden zijn trage voortgang in de file. Hij kijkt op zijn horloge, waarvan het glas een flikkering van zonlicht naar zijn ogen zendt. Bijna acht uur, nog drie kwartier om de beleidspunten die tijdens de vergadering moeten worden ingebracht, te repeteren. Financiële maandprognoses, het opstellen van een nieuwe offertetekst, vacature voor marketingmedewerker...'Godverdomme! Idioot, je raakt mijn bumper bijna!'. De wijsvinger gaat in een reflex naar het voorhoofd, waarop het zweet is uitgebroken. Hij neemt de eerstvolgende afslag en verlaat de snelweg die verstopt zit met duizenden mannen zoals hij, in slakkengang op weg naar kantoor, fabriek of instelling. Een lichte duizeling, het lijkt of zijn hoofd zich als een gasballon van zijn hals wil losmaken en opstijgen. In de berm geparkeerd rookt hij een filtersigaret, geleund tegen zijn auto en uitziend over het weiland waarover een lichte waas van nevel hangt, diep inhalerend. Geen bericht op zijn mobiel, dus die glijdt weer in de binnenzak van zijn gestreepte colbert. Hoog kwetterend scheert een koppeltje scholeksters over het land en dan hoort hij zijn naam roepen: 'Alfons! wie het eerst over de sloot is zonder natte sokken!' Hij draait zijn hoofd en kijkt met verbaasd opgetrokken wenkbrauwen naar een kleine, blonde jongen in een overall die hem lachend tegemoet rent. Hij herkent hem pas als zijn jeugdvriendje als hij aan de overkant van de sloot staat en hem uitdagend aankijkt. 'Spring dan, of durf je niet?'. Alfons vertrapt de gedoofde peuk onder de zool van zijn glanzend gepoetste schoenen van Italiaanse makelij. 'Wie ben je? Hoe ken je mijn naam?', roept hij de jongen toe, die niet antwoordt, maar na een aanloop en een sprong de sloot overbrugt. Alfons voelt zich niet lekker worden en volgt met zijn vermoeide ogen de buitelingen van de jongen in het bedauwde gras. 'Kom op, we gaan kikkervisjes vangen, het stikt ervan'. Hij trekt Alfons, die hem uit een reflex van zich weg duwt, aan zijn colbert. De jongen valt onder het uitstoten van een spottende lachje in de berm, richt zich op, klopt zijn broek af en neemt Alfons met een misprijzende blik op. 'Heb je het pak van je vader aangetrokken? Het staat je voor geen meter!' Hij trekt zonder respect te tonen voor de autoriteit die het pleegt uit te stralen in de context van het werk aan de pand van zijn jasje. Alfons staart hem aan en voor zijn vertroebelde blik lijkt zich een tweede, bijna doorzichtige jongen los te maken uit de verschijning die hem plaagstoten toedient met zijn knuisten. Hij haalt diep adem en haalt uit met zijn vuist, met alle kracht die in hem is. De kleine jongen gaat geruisloos tegen de vlakte en verzet zich niet als Alfons op hem duikt en hem met een serie doelbewuste slagen probeert te vernietigen. Hij kijkt pas weer op als het geluid van een stationair draaiende motor tot hem doordringt en hij het silhouet van de bestuurder ontwaart. 'Alfons, alles goed verder?'. Een collega. Hij zit in zijn gekreukte vergaderuitdossing geknield in het natte gras, tranen rollen over zijn wangen, maar nergens is een kleine jongen te bekennen die zijn vuistslagen incasseert.

vrijdag 23 juli 2010

II. Het Einde van het Begin

Deel 2 van een drie-delig verhaaltje: "Het Begin en het Einde van het Einde"
Vanavond, na een lange en warme zomerse dag, viel ik al zittend in slaap. Tijdens onrustige dromen zag ik de vrouw uit mijn dromen weer voor mij staan. Langzaam sluimerend tussen wakker en slaap tussen realiteit en dromen hoorde ik af en toe geluiden van de televisie. De geluiden vermengden zich met mijn gedachten. Plotsklaps schrok ik wakker; een stekende pijn voelde ik bij mijn polsen. Ik zat nog in de stoel, bloed druppelde op de grond. Het kleed zoog het roodkleurende vocht op als een spons. De vlek werd langzaam groter. Voor mij stond mijn Oosterse dame met in haar rechterhand een mes. Een keukenmes. Wild keek ze uit haar ogen. Ik sprong op, het bekende krijsen begon, galmde in mijn oren. Mijn hoofd leek te barsten, het mes viel kletterend op de grond. Beet pakte ik haar. Wild begon ze om haar heen te slaan. Niet tot rust te krijgen. In de keukenla lag een tierape. Het enige waar ik aan kon denken was een redmiddel tegen het slaan. Dus pakte ik het. De la viel door de onverwachtse ruk op de grond. De tierapes verspreid over de grond tussen messen en scharen. Met een hand hou ik haar polsen bij elkaar, met de andere hand lukt het om de polsen tegen elkaar vast te maken. Fruitvliegjes vliegen op. Ze moet gaan slapen en afkoelen. Dus leg ik haar maar op het bed en omdat ze zo zweet probeer ik het wat koeler te maken door een glas water over haar hoofd leeg te gieten. Hysterisch blijft ze gillen, bijten en trappen. Ik weet niet wat ik moet. En besluit in een soort van melancholieke bui maar terug te gaan naar waar ik ooit, vier jaar geleden, vertrok. Ik snap naar buiten, de zwoele zomernacht in. Jongeren hangen op straat en kijken mij verbaasd aan, ik denk door de gele lap rond mijn pols.
Rijdende richting het verleden, koplampen komen mij tegemoet, schijnen pijnlijk in mijn ogen, een witte middenstreep flitst voorbij. De weg naar het verleden blijkt lang. In mij rijst het gevoel om vlak voor aankomende koplampen er recht op aan te sturen. In gedachten hoor ik een klap, het geluid van versplinterend glas, sirenes, geschreeuw, knetterend vuur, een ontploffende tank. Ik blijf op mijn eigen baan. De bekende weg naar het oude huis. Aangekomen verbreekt een blaffende hond de pijnlijke stilte. Het licht gaat aan. Mijn enige zoon komt naar buiten gelopen, een trainingsbroek aan. Hij ziet de gele doek om mijn pols en wil mij naar het ziekenhuis brengen. Dat mag niet, dat kan niet, ik moet terug naar mijn Oosterse dame. Hij duwt mij op de passagiersstoel van mijn auto en begint zelf te rijden, rijden richting het ziekenhuis. Ik vloek. Het helpt, hij rijdt toch terug naar haar.
Het is nacht, de tweede nachtdienst op rij, het is onrustig, veel meldingen. In een dorp is een vechtpartijtje uitgebroken. Genoeg eenheden zijn er heen. Dan maar weer even terug naar het midden van het gebied. De radio kraakt, de meldkamer roept ons op. Hopelijk toch niet weer voor een melding van geluidsoverlast, zoals er al zo veel zijn geweest in deze nacht. Een stem aan de andere kant van de lijn laat ons weten dat er een melding is in het centrum van de stad. Een vrouw zou gekneveld zijn met een tierape en onder het bloed naar buiten zijn gelopen, naar de melder. De melder heeft de schaar die ze in haar handen had gepakt en haar losgeknipt waarna de vrouw de schaar heeft gepakt en weer terug de woning in is gegaan. Wij gaan die kant uit. Vanaf de andere kant van de het district moet nog een voertuig komen. De rest is nog bezig met de vechtpartij.

donderdag 22 juli 2010

Draaiorgel

Toen zelfs de minister-president
en 's lands beste voetballers
werden gesponsord
door de grote bierbrouwerij
begonnen de kinderen met zeven jaar
te drinken
en de volwassenen om zeven uur
's ochtends
Langzaam is het kleine land
toen veranderd
in één groot draaiorgel

woensdag 21 juli 2010

Dresscode (5)

Wat me dan zo bezigt? Tsja. Het is alsof er iets door me heen spookt. Het jaagt me op, houdt me wakker als ik slapen wil en vermoeit me als ik wakker moet zijn. Maar ik ben misschien wat onduidelijk in mijn definitie of omschrijving. Ik kan zelf amper vatten wat me toch zo bezigt in mijn hoofd.. het gaat zo stroef. Ik hoop dat ik er toch een beetje richting aan kan geven, want ik wil niet zo naar u zitten te raaskallen. Dan zou ik bij de psychiater op een betere plek zijn, niet?
Nee, geen idee, ik bedoel, dag en nacht omvatten veel tijd, maar toch heb ik geen tijd meer over. Doordat ik zo wakker lig. Overdag voel ik me niet minder leeg dan 's nachts. En 's nachts lig ik maar op bed en staar wat naar het plafond, draai me om, staar naar de muur, draai me om.. zo gaat dat dan door. Daarbij heb ik het heel vaak veel te warm en soms klam.
O ja, natuurlijk is dat niet het enige, want ook moet ik op vreemde tijden naar het toilet. Ik word er gek van.
Pfoeh, ik kon in mijn eerste jaar zo sierlijk doen in het openbaar. Misschien was het een façade. Alsof er een ander in me was gekropen. Zoiets. Daar ben ik maar mee gestopt.
Aanpassen? Nee, dat heeft me dus al heel wat ongeluk bezorgd. Het werd er niet beter op, echt, het maakte geen verschil. Ik zie dat niet als optie.
Op de universiteit zien ze me komen en gaan. Ik weet alleen niet of ze me altijd opmerken. En ik praat wat her en der. Net als iedereen. In eerste instantie lijkt er niets aan de hand.. het lijkt voor een buitenstaander zo gezellig. Maar mensen kunnen soms zo verdomde doortrapt zijn, he? Alleen maar om hun eigen egoïsme voort te zetten zonder dat anderen dat merken. Een ballonnetje, als je het mij vraagt, maar niemand ziet het als een ballon, want hij is imaginair. En wat zij niet zien, is niet. Dus ik heb volgens iedereen daar beslist geen recht om zo een ballonnetje kapot te prikken - hij zou immers niet bestaan. Het niet uitgebeelde en ongeschrevene, ik voel het overal. Ik weet niet of ik de enige ben die dat voelt. Of dat ik de enige ben die dat gevoel uitspreekt, en dat verder iedereen onbewust tegen een eigen natuur ingaat.
Nee, nee, zulke dingen kunnen daar beslist niet ter sprake komen. Dat is tabee. Ik kan er echt alleen hier over praten. Straks mijden ze me nog meer, straks mijden ze me echt als de pest. Gevoelige of diepzinnige kwesties, daar hebben ze wel een stramien voor. Dat moet allemaal volgens een zeker patroon.
Waarop baseer ik dat? Ik heb geen protocol beschikbaar hoor, maar zo voelt het wel. Het is allemaal ongeschreven. Maar intuïtie wordt vaak met een negatieve bijklank in de mond afgedaan als een eigenschap voor typische vrouwen. Je weet wel, van die eeuwige parttimers, die werkelijk smullen van Desperate Houswives en van De gelukkige huisvrouw, maar zich wel heel geëmancipeerd achten. Thuis, met zo een dekentje over zich heen op de bank. Ach ja, die lijken mij juist van intuïtie verstoken, die lopen eerder het geld van manlief achterna dan hun intuïtie. Maar dat, intuïtie, dat lijkt me geen slechte eigenschap, beslist niet.
Ja, ik was natuurlijk net diegene die wel graag diepgang zou willen. Ik begrijp niet waarom ze dat zo vrezen. In hun intellect blijven ze steken in oppervlakkige koetjes-en-kalfjes-praat. Daar kan ik niks aan veranderen.
Nee, ik kan er beslist mijn hart niet luchten, en zij hebben misschien niets om hun hart over te luchten. In elk geval hebben ze niets te klagen, want ze hebben alleen oor voor elkaar.
Mijn studententijd? Prut in sociale zin. Oh, ik haal goede cijfers hoor. Maar ik voel zo weinig vreugde.. of dat wat daarvoor door moet gaan is maar voor een selecte groep. Ik moet mezelf altijd maar verdedigen. Dat is gewoon zo. Dat is hier een trend van mijn bestaan ..nou ja, dat is niet alleen hier zo. Nee, niet alleen hier, dat is vrijwel overal en sinds ik me kan herinneren, eigenlijk.
Of het went? Nou, het is soms wel vermoeiend hoor. Ik zou blijer zijn als ik dat niet zo hoefde te doen, maar ja, veel mensen vragen nou eenmaal acceptatie en tolerantie voor hun eigen intolerantie. Voor sommige mensen besta ikzelf niet wanneer ik weiger mezelf te verdedigen, of als ik dat wel doe, besta ik maar voor een moment. Hoewel verdedigen zelfs daarop geen garantie is. Maar ik weiger soms. Ik denk dat zo een opgelegd verdedigen, omdat ik blijkbaar ergens niet helemaal zoals zij ben, puur een showproces is, ten behoeve van de ego's van anderen. Die zien zichzelf als superieur aan mijn wezen.
Ja, als ik me grenzeloos aanpas aan andermans grillen hoef ik mezelf minder te verdedigen. Maar het zijn van een ander persoon is een verkwisting van de persoon die ik ben. Of je me nou mag of niet.
O nee hoor, zij zullen die houding zelf nooit verdedigen, want zij achten hun oordeel een feit, terwijl ze niet eens argumenten hebben om dat oordeel te verdedigen. Ze rechtvaardigen zichzelf al met die nuances in hun doen, waaruit te lezen valt dat mensen zoals ik dan maar zoals zij hadden moeten zijn.
Goh. Lastige vraag. Of dit het enige is wat me opjaagt.. pfoeh. Dan stel je me er eentje.

Dit fragment wordt deel van een groter geheel.

Alicekaren

Sonnet van de mot van hawee

kleine verstarde bloem
ijskoninginnetje
met je tweekleurige blaadjes
uit een vaas gered
en vanzelf versteend
voor de eeuwigheid
bloem van mij
sjullen we danjsen

wat schrijf je nou idioot
dansen met een droogbloem
ben je wel helemaal lekker

je ligt hier te ijlen en dood te gaan
concentreer je liever
doe iets plechtigs
.

zondag 18 juli 2010

I. Het Begin van het Einde

Deel 1 van een drie-delig verhaaltje: "Het Begin en het Einde van het Einde"
Vier jaar geleden begon het. Het begin van wat nu het einde lijkt te gaan worden. Ik was getrouwd, niet gelukkig maar wel getrouwd. Zelfs had ik twee kinderen, een zoon en een dochter. Beide al ruim hun puberjaren ontsprongen. In mijn slaap werd ik verliefd op een andere vrouw, een betere, een leukere, een fijnere dame. Met deze dame bedroog ik in de nachtelijke uren mijn vrouw. Maar dromen zijn bedrog en ik bedroog dus niet alleen mijn vrouw maar ook mijzelf. En een dag werd ik wakker in het echtelijke bed. De wekker was gegaan, ik keek naar de wekker. Keek naar mijn vrouw en keek toen maar weer naar mijn wekker en bleef er naar kijken. Je hebt zo je voorkeur. Het was ook het moment dat ik besloot nog een maal door de voordeur te gaan om nimmer meer terug te komen. Nooit om hier weer te wonen. En dat deed ik. Spijt heb ik gehad, ja zeker. Vaak heb ik van mijn vrouw het verwijt gehad dat ik een dromer voor hele dagen was, en dat wilde ze niet. Alleen een dromer voor halve dagen was welkom. Ze wilde geen man die aan elke deur waar duwen opstond ging trekken. Mijn huwelijk was dus over. Net te laat, de eerste fruitvliegjes waren namelijk al op het echtelijke bed geland. Fruitvliegjes hebben de gave om bederf altijd net iets eerder door te hebben dan mensen.
Ik trok dus weg. Weg van mijn vrouw, weg van mijn kinderen. Op weg naar een nieuw leven, een leven met de dame uit mijn dromen. Haar heb ik nog niet mogen vinden. Wel trof ik een andere vrouw, een vrouw die niet uit mijn dromen kwam maar uit het oosten van Azië. Mooi, ja dat was ze. Onverstaanbaar, dat ook. De taal van hier sprak ze niet, maar wat hindert dat. Zacht zong ze een onverstaanbaar lied, een lied wat altijd halverwege op hield. Nooit kreeg ik het einde van het lied te horen.
Ze had haar verleden achter haar gelaten, ergens ver weg in het Oosten. Geen banden in het Land, alleen in het Oosten. En juist die banden had ze doorgesneden. Ik trachtte hetzelfde te doen, alleen lukte dat niet. Mijn inmiddels voormalige vrouw wilde mij niet meer zien, dus dat was gelukt. Alleen kinderen kun je niet achter laten, ze dragen iets van je bij je en daarom zijn ze hoe dan ook voor altijd met je verbonden. En dat moest ik weten ook. Eens in de twee weken moest ik erlangs. Eerst wilde ik het wel, later minder. De banden werden langzaam losser, maar geen van allen kon ze daadwerkelijk los snijden. De wil was er, de intentie ook alleen de capaciteit ontbrak. Daarom bleef ik ze zien. Mijn nieuwe vriendin was niet gewenst, werd zelfs veracht en laagdunkend bekeken door mijn oude omgeving. Daarom wilde ik ze niet meer zien. Gezamenlijk een toekomst starten met haar, de Oosterse dame, dat wilde ik wel. Samenwonen en samen een zaak beginnen, daar ben ik toen maar aan begonnen. Dat was simpel. Je huurt een appartement in een kleine plaats in het midden van het Land. Een andere plaats dan waar je eerst woonde, maar wel in de buurt - je moet immers eens in de twee weken nog bij je kroost langs. Het nieuwe huis is wel kleiner dan het oude. Ergens boven een kroeg in het centrum. Een keuken, een grote kamer die tevens een slaapkamer was en een klein kamertje. Dat is alles, maar het is voldoende.
Mijn Oosterse vriendin ging ook voor mij werken. Het klinkt raar voor een zestig jarige man, maar het is nu eenmaal zo. En werken, dat kon ze. In een goedlopende zaak in het westen van het Land, daar kneep ze op vakkundige wijze mensen uit. Mensen die geloofde in de helende werking van het Oosten. De zaak draaide goed, maar naar mate de zaak beter liep ging het thuis slechter. Soms wilde ze meer geld, soms kreeg ze het. Soms begon ze uit het niks hysterisch te krijsen, roepende als een gekke in een onverstaanbare taal. Hoge gillen galmden dan door het huisje. Alleen door haar stevig vast te pakken kon ik haar dan kalmeren. Ooit had ze de gaskraan opengedraaid en een mes gepakt. Zo gauw als het kon pakte ik het mes af en deed de kraan weer dicht. Blootsvoets vluchtte ze de straat op. Waarheen weet ik niet. In de auto ging ik naar haar op zoek. Op zoek door de staten. Leeg waren ze, die straten. Op zoek ging ik, tot ik haar weer zag lopen. Verward rende ze maar door en door. Ik er achteraan, in de auto. Hysterisch was ze aan het krijsen. Mensen werden wakker en keken versuft uit de ramen. Later werd het uitgelegd als een poging tot doodslag. Alleen maar omdat mensen zo negatief mogelijk willen denken. Ik wilde haar niet dood, alleen maar weer bij mij hebben. En zo ging het nog een tijdje verder.

Dresscode (4)

Anderhalf jaar eerder, in het bestuur

Marga's blik was op oneindig gericht en staarde naar een onzichtbaar iets aan het einde van de schamel verlichte gang. Tl-gezoem was het enige geluid. Haar voetstappen waren haast onhoorbaar, ze sloop, was zichtbaar maar toch niet.
Het moest maar eens afgelopen zijn. Marga wilde eindelijk een diploma. Zodat ze verder kon met een nieuw begin.

Voor haar was leven iets heel anders dan geleefd worden en iets heel anders dan laten leven. Ze kon inschikken, aanpassen, of wegwezen. Ze liet zich niet zomaar wegkrijgen, hoe ongelukkig ze zich ook voelde, want daar was veel voor nodig. Marga wilde hier iets afronden en haar opleiding niet voortijdig afkappen omwille van anderen - ze was haar eigen baas met haar eigen toekomst.
Waar was ze in vredesnaam terechtgekomen?

In het vizier van een voor de geest gehaalde gedaante zonder enige vaste stof waaruit hij bestond hield ze zich staande. Hij was er puur in de vorm van een gedachte, de gedachte dat aan alles een eind kwam, waarna er weer plaats zou zijn voor een nieuw begin - waar en van wat voor een aard dan ook. Ook voor Marga, die niet over zich heen wilde laten lopen. Ze was er geen geliefd persoon, of geen gewone, geen normale, volgens hen, zij die haar kennisloos beconcludeerd hadden. Hier was ze de muzak onder de muziek.
Ze mochten horen, mochten eindelijk eens horen, nu ze opgegeven had dat ze überhaupt luisterden. En kijken, puur kijken, want zij zagen dwars door Marga heen, zij zagen niets anders dan het etiquette en noemden dat geluk. Bespaarden zich de moeite om verder te denken dan dat.
Het leven was al lastig zat, ambitie zou lang niet altijd nodig zijn. Doelloos leven kon volgens Marga altijd, het lichaam zou er niet dood van gaan en echt geestverruimend zou het niet zijn, maar er kwamen geen ziektes van.

Marga sloeg de hoek om en kwam bij de lift. Hier hoorde ze niets meer van het gedempte lachen waarvan ze geen deel kon uitmaken. Ze zou er niks van snappen, van etiquette humor, gedrag, voorwaarden, mores en altijd dat eeuwige iedereen moet zoals wij zijn of dan.. Maar niets stond op papier.

Het was al lang een zooitje geworden op de borrel, met over de vloer gegleden pizza en tegen het plafond geplakte kaasslierten en in het stof van de banken gesmeerde tomatensaus en naar alcohol ruikende adem en van zweet doordrenkte overhemden. Marga zou het moeten opruimen, maar kon zich niet verantwoordelijk voelen voor kleuters in de lichamen van jonge volwassenen. Ze zouden vast denken dat ze volwassen waren, mijmerde Marga. Ze bleef haar eigen baas.

'Wie denk jij wel dat je bent', had Ginet geschreeuwd, toen haar twee steunpilaren Marga uit de ruimte waren komen halen. Ginet had zich als zelfbenoemd kernfiguur in het bestuur op de vloer van het damestoilet laten zakken en was in een tomeloos schreien uitgebarsten. '..met je kleine, kleine leventje!' Gevolgd door 'Jij regels alles op een verkeerde manier, je bent veel te formeel, te serieus maar laconiek als het er op aankomt. Je bent te.. te.. te..' Gestotter, geen adempauze. 'Met of zonder jou maakt geen verschil en als het verschil maakt, is het zonder jou beter.'
De ogen van Ginet waren in het toiletlicht blauw omrand van het te veel op zich willen nemen, alle taken naar zich toetrekken. De andere twee, masterstudenten voor wie ze nog wel een zeker ontzag voelde, hielden haar vast - samen sterk, samen zwak.
De energie die Marga zou gebruiken om alles zo quasi verkeerd te regelen, gebruikte ze na de stortregen van verwijten om zich om te keren, en zonder verder commentaar de ruimte te verlaten. Kort daarna verstomde het geginnegap, geroezemoes, gegiebel in de borrelruimte voor een moment. Even werd een vaag deuntje hoorbaar. Even trad de muzak op de voorgrond, voordat zij geheel verdween door de openstaande deur.
Het trio betrad de borrelruimte en het gelach ving weer aan - luider dan tevoren. Sterke verhalen maakten sfeer.

Marga was nog een tijdlang in de bestuurskamer geweest, met het licht uit en de luxaflex geopend. De paar straatlantaarns op het binnenplein wierpen schaduwen over alle rommel in de kamer, en ze liet zich in de stoel achter de linker computer zakken. Totaal uitgeput, even radeloos. Ze liet de gedachten over zich heen komen zonder ook maar een poging te doen om ze tegen te houden, evenals al die indrukken die ze had opgedaan. Ze liet ze maar even zonder te proberen ze te filteren.

In het schijnsel van de lantaarns zocht ze een tijd later haar spullen bij elkaar die ze in de bestuurskamer had achtergelaten. Ze wilde niemand meer tegenkomen. Vroeg of laat zouden ook anderen hun spullen hier komen ophalen.
Maar niemand was haar komen zoeken of halen, want het kon heel goed zonder haar daar. Dan maar een muzakje minder, het was haar duidelijk dat ze haar geen sfeerzetter achtten, eerder een dooddoener van alle koe- en kalfpraat aldaar. Ieder groepsgesprek, iedere dialoog, ze hoefde vaak maar iets te zeggen of het geheel verstomde.
Ze deed de deur achter zich op slot en sloop weg over de schamel verlichte gang. Gezoem van tl-buizen was de enige muzak.

Marga sloop weg, lift naar beneden, trap naar buiten, omhuld door een veilige deken van nacht die alle geluiden deed verstommen. De nacht omsloot haar buiten, streelde haar met een bries. Hoe was ze toch ooit in het bestuur terechtgekomen?

Dit fragment wordt deel van een groter geheel.

Alicekaren

Het kind Heleen

Heleen zat achter in de klas
dat was vanzelf zo gegroeid
geen meester die het haar had hoeven vragen
‘zeg kun jij niet beter ver weg gaan zitten’

Heleen was meestal alleen
keek toe
werd moe van het toekijken
en ging dan maar weer naar binnen
een boek lezen
met haar lange nek

Maar toen begon het lichaampje
eromheen
te groeien en te groeien
Heleen werd een mooie jonge vrouw
met lange benen en ronde borsten
en frisse wangen

En Heleen kon zingen
Zo mooi had niemand gedacht
Ze werd operazangeres
en zong een lied over een zwaan
Schreef haar eigen teksten
en reisde de wereld rond
Totdat
haar nek weer begon te groeien
.

Moord op het Binnenhof, 5

De flits
‘Ha, meneer de rechercheur nietwaar? Ik heb al over u gehoord.’ Peter J voelde een voorzichtige hand op zijn schouder. Juist nu hij een schemerige kamer in wilde lopen die hem vanaf de trap was opgevallen. De man had een zachte stem met veel lucht. Zijn huid was dun, maar de ogen schitterden hem vriendelijk tegemoet.
     ‘Dat klopt’, zei Peter J, ‘en met wie heb ik de eer?’
‘Nou’, zei de man, ‘dat is nogal een verhaal apart. Wie ik ben. Niet zo eenvoudig uit te leggen. Ook ligt het eraan wie je het vraagt. Zo zal de gemeenteambtenaar iets heel anders zeggen dan de baas van Facebook. Die laatste is inmiddels trouwens multimiljardair, wist u dat? Een halve crimineel natuurlijk, steelt ieders persoonlijke gegevens en verkoopt de boel aan derden, zonder enig gevoel voor verantwoordelijkheid. Koelbloedig typetje als je het mij vraagt. En sinds de vingerafdrukaffaire (*zie NB onderaan), je weet wel, de enige student en overleden held [hier articuleerde de man zo goed dat alle lucht even uit zijn stem verdween] in heel Nederland die de staat aanklaagde omdat een paspoort alleen te verkrijgen is als onze vingerafdrukken in een databank opgeslagen worden... nou, sindsdien weet helemaal niemand meer wie ik ben. Want die vingerafdrukken heb ik uit mijn paspoort geknipt.
Toch heb ik zo’n twee en een half duizend vrienden. Dat is toch echt niet niks.
Maar ik noem mezelf Klaas, als je dat bedoelt. Meestal dan.
Zie je dat raam? Daar heb je een prachtig zicht op de Hofvijver en de flanerende stadsgangers. Daar sta ik vaak. Het is zo’n zeldzame plek in Den Haag waar niemand iets van je wil, gewoon omdat ze je niet kunnen zien’.
     Peter J deed z’n mond open om wat te zeggen. Het moest iets worden met een gedecideerde klank, een stevige handdruk erbij, rechte rug, en blik op vooruit. Maar toen gebeurde er iets wonderlijks. Hij zag zichzelf in een flits bij dat raam staan, en wilde daar niet meer weg.
Bijna tegelijk klonk er een schelle lach vanaf het terras beneden. Maar dat hielp niet. De flits bleef.

‘Kom maar’, zei Klaas. ‘Ga even zitten. Het geeft niets’. Peter J was opeens, na vijf minuten met open mond gezwegen te hebben, hevig snikkend in zijn armen gevallen. ‘Ik haal een glaasje water voor je. Hier, pak gerust die stoel en kijk even naar buiten, toe maar, dan kom ik zo terug’.
Het was geen stoel maar een kruk met lange poten en korte rugleuning. Een uitzichtstoel, als die bestaan. Ja die bestaan, in hotel New York had hij er een gezien voor een hoog raam. Daarvandaan kon familie vroeger kijken en zwaaien, of konden mensen een tijdje hunkeren voordat ze de boot namen. Ook had hij zo’n kruk wel eens bij een Ierse vrouw thuis zien staan. Die zat daar elke middag naar de oceaan te kijken.
     Ik moet weg, dacht Peter J, ik wil weg. Vlug draaide hij zich om en zonder verder nog iets te zien, laat staan te observeren, snelde hij de trap af en naar buiten. Bij de haringtent aan de vijver kocht hij een koffie, een portie kibbeling, een ijsje, en nog een softijsje. ‘Jij ziet er verwilderd uit’, zei de haringman, ‘ben je komen zwemmen? Geintje hoor, goede keus trouwens, u wist zeker dat we momenteel een moeilijke haring hebben, het is een rampjaar. Onder druk van die verdomde commercie is onze Hollandse nieuwe veel te vroeg uit zee gehaald’. Peter J’s gezicht stond bezorgd, hij knikte een paar keer en liep toen met volle handen door het poortje het Binnenhof op.

---

* NB: stichting Privacy first adviseert nu hun standaard brief te gebruiken en te verspreiden.

zaterdag 17 juli 2010

#1

door Raoul Markaban

Wervelende jazzklanken voortkomend vanuit de speakers van mijn oude computer vervullen mijn lichaam tot in de kleinste vezel.
Mijn ogen turen naar het scherm, zoekend naar woorden, zoekend naar gedachten en mijn hoofd is leeg, maar tegelijkertijd vervuld van gedachten en ideeën.
Ik probeer het nog eens. Ik sluit mijn ogen en leun achterover, maar tevergeefs. Het beeld blijft onveranderd.
De goedkope rugleuning van m’n tweedehands bureaustoel kraakt, maar ik hoor het niet. Buiten hoor ik vrolijke kinderstemmen. Ze schreeuwen, ze zingen, ze huilen.
De vogels fluiten de laatste zang van de dag.
Ik kijk door het keukenraam en zie mijn eenzame buurman de stoep aanvegen op hetzelfde ritme als gisteren, om dezelfde tijd, met dezelfde bezem.
Met die bezem verantwoordt hij zijn aanwezigheid op deze wereld. Zijn glimlach weerspiegelt in mijn doffe ogen.
Ik ken geen glimlach. Mijn wereld is zwart. Inktzwart.

dinsdag 13 juli 2010

Dresscode (3)

Het nieuwe universiteitsgebouw was voorzien van allerlei moderne foefjes, die handig waren als ze zouden werken. De zonneschermen konden niet naar beneden wanneer de windsnelheid hoger was dan acht meter per seconde. Het poortje waardoor Marga de liften op de eerste verdieping probeerde te bereiken bleef dicht geklemd toen ze incheckte met haar pasje. Het tweede poortje werkte wel mee. Het lichtje erop kleurde blauw en er klonk een bliepje, waarna het zich voor precies vijf seconden opende en zich daarna met grote snelheid weer sloot.
Marga ging naar de vierde verdieping om een kopje thee te halen. Daar stond een waterkoker met daarbij gratis theezakjes. Op alle andere plaatsen domineerde de dure catering, maar bijna niemand was bang voor de gehanteerde prijzen voor kopjes koffie, thee of broodjes met los aan te kopen plakjes worst of kaas. En zo hield die monopolie stand.

Toen Marga met een volle kop thee richting de liften wankelde voor de volgende serie presentaties, kwam ze Judie tegen. Ze had haar Mac onder de arm. Ze was onafscheidelijk van dat ding - bij presentaties prijkte het altijd op het tafeltje. Ze kon het haar USB-stick niet aandoen om hem te doen omsluiten door de USB-ports van de computers in de collegezalen van de universiteit zelf. De powerpoint zou dan gelijk op de beamer verschijnen. Prijken wilde ze, met dat bezit dat circa vijftienhonderd euro gekost zal moeten hebben. Prijken omwille van het prijken, hunkerend naar aandacht. Marga wist het zeker.
'Hoi Judie..' stamelde ze toen Judie trachtte voorbij te lopen, Marga volledig aankijkend, maar de mond gesloten. Marga voelde de hooghartigheid waarmee Judie een glazen muur om zich heen had gebouwd, waarvan de deuren alleen toegankelijk waren voor Tom en wat andere zuiplappen die in hun vrije tijd weinig anders deden dan naar voetbal kijken en feesten, onder het mom van studentenraad of bestuurscommissie. Vervuld van deze vermeende levenswijsheden waanden ze zich allemaal superieur aan anderen, terwijl de fundamenten hiervan slechts uit naïviteit bestonden. Als Judie nou de enige was geweest op de universiteit die zo was.. De verjupping op de academie nam voor Marga ziekelijke vormen aan en ze vreesde aldaar een verwording tot een massa van schapen waartussen de enkele geiten genadeloos onder de voet gelopen werden.

Vijf meter verderop kwam Judie met tegenzin tot stilstand, alsof een onzichtbaar elastiek haar niet verder kon laten gaan. Vijf meter was de kleinste afstand die Judie veilig achtte voor dit ongewenste oponthoud, dat haar totaal had overvallen. Wie wilde er nou met die Marga praten, want dat kon alleen maar over levenskwesties en filosofie en dat soort zaken gaan volgens Judie. Marga, die alleen maar over die onderwerpen kon dooremmeren, altijd maar de diepte in duikend, nooit eens ontspannen aan de oppervlakte van luchtige onderwerpen. Van alledaagse onderwerpen. Voetbal. Uitgaan. Borrels met de studievereniging.
'Ja?'
'Hoe gaat het met je, en weet je al een beetje wat je komend studiejaar gaat doen?'
Judie was verbaasd over Marga's vraag. Er zou vast iets achter zitten.
'Hoezo?'
'...Tsja. Ik heb de periode hiervoor geen vakken met je gevolgd. Ik vroeg het me gewoon af.. of je al gekozen hebt voor een Master, of dat je in de tussentijd misschien andere plannen hebt gemaakt?'
Marga lachte van binnen om de hachelijke arrogantie, die volgens haar vanaf de laagste trede omhooggevallen moest zijn. Die niets anders was dan een banale ziel die mede door mooie praat goede cijfers wist te halen, een nouveau riche zonder stijl. Ze zou later vast haar zakken gaan vullen in het pluche van de grootste vakbond, die al lang niet meer voor werknemers opkwam. De inhoud van mooipraterij, leeg maar toch dat verdomde win-win scenario implicerend, en het creëren van een nog groter ego stonden haar vast aan, dacht Marga. Daarvoor zou ze veel over hebben, ze zou het bloed onder de nagels van inferieuren vandaan halen, van de werknemers, de arbeiders, het plebs, de grondvesten van de maatschappij, die ze verloochende. Ze zou regelrecht op instorting van de maatschappij kunnen aansturen als ze zich zou verenigen met anderen zoals zij. Zij dacht het toch wel te overleven. Maar volgens Marga was de maatschappij al aan het scheuren door polarisatie en banalisatie, waarbij de muren eromheen, gebouwd van verworvenheden, stukje bij beetje afbrokkelden.

Marga schrok op uit haar gedachten door het antwoord van Judie. 'Ik ga volgend jaar nog geen Master doen. Ik ga rondreizen in Zuid-Australië.'
'Oh. Leuk voor je.'
Ze hadden elkaar niets meer te zeggen en Judie liep achteloos verder. Marga voelde het als een overwinning. Volgend jaar zou ze geen last hebben van dat kind, dat haar te arrogant was om aangenaam mee samen te werken - hoewel de overeenkomst was dat ze beiden graag goede cijfers haalden.
Als die Mac nou eens op tilt zou slaan of langs de balustrade naar beneden zou kletteren.. Dat rondreisje, dat was vast van papa's geld..
Marga liet de gedachten hun gang gaan.

Dit fragment wordt deel van een groter geheel.

Alicekaren

zaterdag 10 juli 2010

Weer thuis

Met een kapmes verschafte hij zich een doorgang door zijn tuin. Maandenlang verontachtzaamde planten zegen voor zijn voeten neer, vermoeid van hun eigen wezen, brandnetels met zware uitgebloeide trossen, woekerende bramen met taaie, doornige graaitakken, zilver oplichtende artemisia. Zij hadden hem blijkbaar niet gemist, zo vruchtbaar en trots stonden ze opgericht zijn doorgang te belemmeren. Wat zonneschijn en geregeld hemelwater volstonden om hun ingeprente drang tot leven te wekken en te voeden. Maar nu bogen ze gedwee het hoofd, tegen de nauwelijks nog in fysieke termen te omschrijven scherpte van het mes waren hun kantige, vezelige stelen niet bestand. Wat deerde het hen, volgend jaar zouden ze opnieuw de kop opsteken en hun ruimte opeisen. Nu lagen ze overwonnen en berustend in elkaar verstrengeld over het tuinpad. Met grote stappen, alsof hij ze niet wilde beschadigen met zijn schoenzolen, baande hij zich een weg naar de achterdeur, duwde de klink omlaag en trok. Op slot. Het uitgebleekte verfwerk vertoonde barstjes in het met algen bedekte oppervlak. Hij glimlachte, deed een stap opzij en keek onder zijn als een klep boven zijn ogen gehouden hand, waarmee hij wat oude spinnenwebben wegveegde, naar binnen. In het schemerdonker tekende zich het verlaten interieur van het keukentje af dat hij nog maar met moeite herkende. Op de vensterbank lag een verdroogde mot op zijn rug, de pootjes plechtig opgetrokken en samengevouwen als verstard in een schietgebed. Het leven was eenvoudig doorgegaan tijdens zijn afwezigheid, het werkelijke leven. Dat uit zichzelf ontstaat, bloeit en sterft, zonder dat iemand er om vraagt of naar omkijkt. 'zo moest je leven', vond hij, 'onopgemerkt, vanzelfsprekend, zwijgend'. Hij deed een stap naar achter en keek naar het grijze pannendak, waarop helder het milde nazomerlicht lag. Enkele kleine pissebedden vluchtten opgeschrikt door het licht uiteen toen hij een van de stoeptegels optilde en een klein doosje uit de aangedrukte, vochtige aarde groef. Hij opende het doosje en merkte dat ze slechts oppervlakkige roestplekjes vertoonde: zijn huissleutel. Zonder hem zou het een onmogelijke klus lijken om binnen te komen, hij zou een raam stuk moeten slaan en tussen de scherpe glastanden door klimmen, of de deur met geweld intrappen. Het kleine stukje metaal waarvan de vorm van de baard correspondeerde met die van het binnenwerk van het slot, zo eenvoudig en toch zo afdoende om een hele woning af te sluiten, zou hem echter met het grootste gemak toegang verschaffen. Hij stak de sleutel in het gleufje, draaide hem twee keer links om en opende de deur, die een knarsende toon liet horen bij wijze van groet: welkom in je huis, wij hebben je terugkomst geduldig afgewacht. Een muffe, verzadigde lucht drong in zijn neus. Hij liet de deur open staan. Hij was weer thuis.

woensdag 7 juli 2010

Vriend

je denkt danheb je vrienden
maarkijkje goedkijk je echt
dan zijnze ego ego
pikken nog hetbrood van je tafelde
stoel onder je reet, denken ik ik
heb heb en give me morejij
jij aande kant jij
hetis alsof je leeftin
een bakmet
sperma bewaar mij
bespaar me
ikwil samen overleven
enanders niet vriend

zaterdag 3 juli 2010

Moord op het Binnenhof, 4

Bekentenis
Hier een bericht van uw alwetende verteller. Met excuses.
U zult het misschien al gemerkt hebben, maar ik ben nu toch genoodzaakt geweest een personale verteller in te huren. De klus is zelfs voor een schrijver als ik te groot. Er staat bovendien veel op het spel.
Maar ik beloof u dat ik het in de gaten zal houden, en waar nodig zal schrappen en redigeren. Die jongelui (want de doorgewinterden kan ik niet betalen) gebruiken tegenwoordig noch kennis noch verstand. En ze schrijven soms gewoon waar ze zin in hebben, maken er een studentikoos of columnesque stukje van. Het is alsof die nieuwe tekstschrijvers (want noem ze geen schrijvers) nog nooit een interessante literaire activiteit hebben bijgewoond. Ze experimenteren maar wat, beginnen ergens en kijken waar het schip strandt. De meeste 'personaaltjes', om het even gechargeerd te zeggen, hebben helaas geen visie op vorm en inhoud, weinig gevoel voor pengebruik bovendien.
Hoewel ik zorgvuldige instructies gegeven heb, kan het dus zijn dat er hier en daar wat kromme zinnen insluipen, aan mijn oog ontsnapt. Daarvoor bij voorbaat mijn excuses. Mocht u klachten hebben aarzel dan niet te klagen!
Ik zal er alles aan doen om dit verhaal op een behoorlijke manier verteld te krijgen. Daar kunt u van op aan.

woensdag 30 juni 2010

De veelprater

Als kind praatte hij non-stop. Vanaf het moment dat hij ontwaakte tot het moment dat hij zijn ogen sloot, praatte hij luid en duidelijk. En zelfs als hij sliep, drong zijn hoge stemmetje door de muren van zijn slaapkamer. Hij stelde vragen, gaf daar zelf meestal de antwoorden op, opperde mogelijkheden en gaf adviezen. Hij was nog klein, maar nooit kraamde hij onzin uit. Er was ook nooit iemand die zei dat hij zijn mond moest houden. Want de meeste mensen begrepen wel dat ze konden leren van deze veelprater. Hij orakelde over liefde, wrok, gevaarlijke idealen of over het belang van literatuur. Het is niet zo dat mensen in aanbidding aan zijn lippen hingen. Ze pikten bruikbare informatie meestal in het voorbijgaan op. Op de dag dat zijn stem zwaarder werd en begon over te slaan, hield hij op met praten. Misschien vond hij dat hij alles gezegd had. Of dat echt zo is, weet niemand. Want sindsdien heeft de veelprater nooit meer een woord gesproken.

Dresscode (2)

Het was nog een betrekkelijk geluk dat Marga niet alle vakken samen met Judie had hoeven volgen. Ze besefte des te meer dat haar geluk alweer door een stuk ongeluk onderbroken was geweest, maar het was bijna voorbij.

Marga had nooit overwogen om haar opleiding voortijdig af te breken omwille van het soms groezelige sociale aspect dat haar ten deel was gevallen. Het was haar om inhoud te doen, en om meer niet. De tijd waarin ze ook aan de toekomst van anderen dacht, was lang geleden in de kiem gesmoord, ergens aan het begin van de bachelor. Nu dacht ze alleen nog aan haar eigen toekomst, en hoe ze die smet die er op lag niet tot iets onoverkomelijks zou weten te maken. Zo vaak had ze gehoord dat de studententijd de leukste tijd van het leven was, moest zijn of zou zijn. Tot dusver leek het voor haar niet meer dan een mythe. Iets dat zeker niet nostalgeerwaardig was.
Ze had groepen mensen leren kennen met groepsnormen waaraan ze niet voldeed. Intomen en aanpassen weigerde ze. Wel was ze goed genoeg om voor een karretje te spannen als er in samenwerkingsverband een cijfer gehaald moest worden, wat haar nooit in dank was afgenomen.
Er werd in pauzes veel gepraat over niet-studiegerelateerde zaken waarover ze niks te vertellen had. Ze bleef stil. Zei ze wat, dan was ze de dooddoener van welk gespreksonderwerp dan ook. Die vorm van uitsluiting vond ze onprettig en onnodig, zeker wanneer men dan ook nog eens naar haar keek alsof ze van een andere planeet was gekomen. Als ze de macht had gehad, had ze er wel over nagedacht de menselijke soort uit te roeien en opnieuw te laten beginnen. Ze schaamde zich rot voor die gespreksonderwerpen - lege omhulsels van commerciële tv, lectuur en prietpraat over al even lege cv's vol met nonsense om maar een zo vol mogelijk cv te krijgen. Groepsnormen waren niks voor Marga.

In de studievereniging was het al helemaal niets geworden met haar. Ze had weinig dankbaarheid aangetroffen voor haar activiteiten als bestuurslid. Ze was in de vereniging geschoffeerd, wat haar had gemotiveerd om na het afronden van het bestuursjaar met de vereniging te breken. Alumnus of reünist wilde ze niet worden, want dan moest ze die nostalgie van de studievereniging, die nooit nostalgeerwaardig was in haar geval, opnieuw beleven in abjecte reünies. Ze was nog slechts lid op papier en ontving wat korting op boeken, maar meer niet.
Hun groep was nog geslotener dan bij haar jaargenoten. Het was erbij horen of er helemaal buiten vallen. Dat was de mores aldaar, het ongeschreve. Marga was meer dan eens afgedaan als egocentrisch, egoïstisch, autistisch, gesloten en ongezellig. Vervolgens achtten ze zichzelf wel ontzettend sociaal, of misschien was het wel zo gemakkelijk om eigenschappen die ze zelf misschien hadden op een ander af te schuiven, die niet volgens dezelfde code was. De studievereniging vormde immers het summum van socialiteit, aardigheid en gezelligheid. Marga wist dat er aan dat imago niet te tornen was. Tegengeluiden werden genegeerd. Men droomde van roze wolken en ballonnen die eigenlijk al lang kapot geprikt waren, stilletjes, waardoor regens van alcoholica neerdaalden op de ruimbekraagde overhemden. Marga zag ze het liefst opdonderen, gepikeerd door de scheuren in de fundamenten van hun reputatie. Die groepsnormfundamentalisten deden volgens Marga niets anders dan gezellig zuipen van het geld van papalief op die o zo open barrals als zijnde de sociaalste wezens der Aarde. Dat hok van hen in dat yuppengebouw meurde naar bier, maar was zonder enige inhoud van betekenis. Een elkaar toebedeeld en boven het hoofd gehouden erelidmaatschap stond echter zo goed op het cv.
Ze konden net zo goed echte uniformen aantrekken als kroon op hun uniciteit. Marga zag ze al over de toonbank gaan. Hun identieke barcodes zouden ze identificeren als 3-packs Durex regular of anders wel de goedkoopste biertjes. Marga kon ze ook zonder uniform of productbarcode herkennen. Het hoofd was dusdanig omhoog gekanteld, dat het lijf bijna achterover viel, wat het vast nog eens zou doen als het aan haar lag. Verder waren ze banaal en oppervlakkig naar haar, maar in het begin leken ze bijna aardig..

Judie blies tijdens haar presentatie het hardst van haar ivoren toren. In een overdreven wollig Engels, rijkelijk voorzien van een nog overdrevener accent, zette ze een onomstotelijke presentatie neer, een tactiek waardoor iedereen verkocht was. Iedereen werd verzwolgen door de extase die dit teweegbracht. Haar gepraat zou zo op de voorgrond van een militaristisch getrompetter en tromgeroffel passen, waarvoor eenieder ademloos boog. Ze verwrong haar gezicht in alle mogelijke grimassen om de woorden eruit te persen. De uiterlijke lelijkheid die dit teweegbracht werd verhuld door haar perfecte lichaam - althans de houding die dat uitdroeg - waardoor ze vast niet werd afgerekend op de uitstraling of houding. De presentatie leek naadloos, maar ergens klopte er iets niet.
Men had niets door, de presentatie was zo volmaakt naar etiquette. Behalve Marga klapte iedereen zo hard, dat het applaus zich mat met een daverende staande ovatie. Marga achtte het niet onwaarschijnlijk dat Judie's grootste fan Tom spontaan was gaan ejaculeren.
Na het volledig afwachten van de ovatie en nadat ze haar sjaaltje had geperfectioneerd, ging ze weer in het publiek zitten. Tom, die met zijn grote hoofd recht voor Marga zat, gaf Judie een schouderklopje en fluisterde: 'Logisch dat ze jou als eerste hebben laten presenteren vandaag.'

Na nog een aantal presentaties en een pauze was Marga aan de beurt. Judie fluisterde met een sarcastische blik in het oor van Tom. Vast iets met code's waaraan ik allemaal niet zou voldoen, dacht Marga. Judie ging weer recht zitten, maar bleef zich regelmatig naar Tom toe buigen om haar perfecte presentatie nog verder op te hemelen, wat ze ten koste deed van andermans presentaties. Het speet Marga dat een deel van hun opleidingen gemeenschappelijk was. Judie, als lid van de Facultaire Studenten Raad en van twee commissies in haar veel grotere studievereniging, trachtte haar gefluister te verbergen door een hand tussen haar hoofd en het oor van Tom in te houden. Dit straaltje van tact werd verder verborgen door haar onberoerde gezicht dat Marga aanstaarde wanneer het niet aan het fluisteren was. Dat symmetrische gezicht, gespeend van ook maar de kleinste asymmetrie door persoonlijk leed in het verleden. Judie was nog een groentje en Marga kreeg bijna medelijden met haar. Ze wist geen remedie. Ze was geen alien die in staat was de menselijke soort uit te roeien. Het ongeschrevene was niet te bestrijden met enig wapen. Ze had niet de behoefte zich aan wapenfeiten jegens de perfecten schuldig te maken, om vervolgens opgesloten te worden in de diepste kerker der menselijke schaamte - de schaamte van de mensen der norm, de kosmopolieten, de populisten, hokjesgeestfundamentalisten of sadomasochisten.
Na afloop had ze geen slecht gevoel over haar eigen presentatie, maar Judie begon weer te fluisteren tegen Tom, en ze voelde dat de jury eerder achter sprankelend academica Judie dan achter haar zou staan.

Dit fragment wordt deel van een groter geheel.

Alicekaren

dinsdag 29 juni 2010

Wereldkampioenschappen filosofie

Binnenkort is het weer zover, dan vinden de wereldkampioenschappen filosofie plaats. Voor eenieder die niet van Kant, Hegel of Kierkegaard houdt, worden het zure tijden. De media besteden het grootste gedeelte van hun aandacht aan filosofen, aan existentialisme en fenomenologie, de horeca haakt aan met de inmiddels welbekende versiering in de vorm van vlaggetjes waarop de tronies van genoemde filosofen prijken en in menig snackbar of supermarkt zal men bediend worden door een medewerker met een grote aangeplakte snor, licht loenzend, om de adhesie aan Nietzsche te betuigen. In de wijken van de grote steden is al merkbaar sprake van 'filosofiekoorts': partytenten die tot aan het trottoir reiken, gedecoreerd met Sartre-wimpels, nemen de publieke ruimte in beslag, het speciale hooggistende Heideggerbier staat in kratjes opgestapeld in de woonkamer. 'Laat het discours over de ontologie maar beginnen', lijken de bewoners verwachtingsvol uit te venten. Rond de speciaal voor dit doel opgerichte megaschermen op de diverse dorpspleinen zal het volk in blote buik, opzichtig de tattoo's van de favoriete filosoof ontblotend, samenstromen om de verrichtingen van de wijsgeren te volgen. Om de aanhangers van het deconstructivisme en die van het idealisme vredig met elkaar te laten existeren, zijn zogeheten 'filosofiestewards' aangesteld, die de feestelijkheden in goede banen zullen leiden. Uit voorzorg voor een massale toeloop, indien Schopenhauer zoals algemeen verwacht wordt, tijdens de finale glansrijk zegeviert, zal een extra cordon mobiele eenheid achter de hand worden gehouden. Maar vooralsnog weerklinkt overal de vrolijke Nietzsche-toeter, die de door het volk gekoesterde hoop op een zege met zijn opwekkende klanken levend houdt. Tot het verdriet van de filosofie-haters zal het WK filosofie de gesprekken op het werk, in de snackbar en op het terras voorlopig domineren. Maar niet getreurd: zodra het festijn voorbij is, gaan we weer over op de orde van de dag. De voetbalcompetitie staat reeds op beginnen!

zondag 27 juni 2010

Eliminatieopdracht

Het zweet stond in de handen die hij op zijn rug in elkaar vouwde. Het liefst was hij even gaan liggen, of een eindje om gegaan. Naar het strand bijvoorbeeld. Hij zag het voor zich... zijn lieve Gerda zou een picknick hebben gemaakt en de kids zouden zo uitgelaten en gelukkig zijn. Na alle stress van de laatste dagen was hij wel toe aan iets totaal vakantie-achtigs.
Maar hij mocht nu even niets. Het was de zelfverkozen dictatuur geweest waar hij zich aan moest onderwerpen deze tien dagen. Voor hem een grote kans om verder te komen en landelijke bekendheid te krijgen door de tv opnames. Dus dat wilde hij voor geen goud laten lopen. Hij had zich aangepast. Dat kon hij wel, als het moest. Nog even, had hij telkens gedacht, nog even en dan mag ik weer naar huis en ben ik een belangrijke ervaring rijker.
     Hij merkte niet eens meer dat hij 'chef' zei achter elke zin en halfzin. 'Ja natuurlijk chef, geen probleem chef, ga ik meteen doen chef'. Hij vond het inmiddels normaal. Of hij vond eigenlijk niets meer, hij deed gewoon wat van hem werd geëist. Zonder zich af te vragen of hij dat eigenlijk wel wilde. En waar het ook alweer precies goed voor was om hier als moderne slaaf rondgecommandeerd en toegesnauwd te worden. En of het misschien ook niet schadelijk zou zijn voor het een of ander.
      Voor het voorgerecht hadden ze twaalf minuten gekregen, en geen seconde meer. Het hoofdgerecht mocht iets langer duren. Maar als er op een fluitje werd geblazen betekende dat: nog zeven minuten te gaan. Het was hem allemaal gelukt. Hij had een mooie lamsbout kunnen serveren, compleet met groentegarnituur en aardappelkroketten. Vooraf gegaan door zijn specialiteit: een lichte mousse van zalm en mierikswortelroom. Met liefde en aandacht gemaakt. Niet eens voor zijn trouwe restaurantgasten, of voor mensen met trek laat staan honger. Nee, voor die fatsige, verwende juryleden achter hun steriele tafeltjes, die maar één hap zouden nemen, altijd met zure gezichten. Ze praatten trouwens ook als robots. Waarom toch eigenlijk. What's the point?! What the... Nee, niet vragen, je niets afvragen, niet denken.
      Doorlopen, met je zweethandjes op je rug, tot het witte kruisje op de vloer en dan stil staan en vooruit kijken. Een heupbreedte van elkaar vandaan, zoals geoefend was. Witte petjes achter op het hoofd, armen en handen uit het zicht. En zwijgen, koppen dicht, natuurlijk.
Wachten. Op een rijtje.
Er zei iemand een of twee woorden (was het: goedenavond, leuk dat jullie...?)
stilte...
muziekje
tja ta pam
tja ta pam pam pam
MICHAEL!
zei de middelste
WE VONDEN JE HOOFDGERECHT...
pam pam pam
TE ZWAAR!
TE VEEL OREGANO
EN NIET ZOUT GENOEG
(shit ik dacht nog zal ik de oregano en het zout anders op tafel zetten, zoals ik altijd doe, kunnen ze zelf even kijken wat ze het lekkerst vinden. En inderdaad, je weet ik hou wel van een stevig hoofdgerecht, het moet iets om het lijf hebben toch, het is tenslotte een hoofdgerecht, maar misschien zou ik nog... Stop, niet denken! En je niet verroeren, hoofd moest in de plooi blijven, goed zo, goed zo)
EN JE VOORGERECHT!! zei de stem
tja ta pam pam pam
WAS MISLUKT!!
RONDUIT!
padam pam...
JE BENT GEËLIMINEERD!!!

Het woord dreunde door zijn hoofd. Wat betekende dat ook alweer. Ze hadden het nog geoefend. Er zat een beweging aan dat woord vast, een draai en...
Michael stampte een keer met z'n rechter voet, het ging opeens vanzelf. Snel draaide hij op de enkels richting deur en marcheerde voort. Crissie en Marleen die als laatsten in de rij stonden gluurden vanuit een lijkbleek gezicht naar hem op. Maar hij zag niets, hij hoorde alleen het ritme van de muziek. Links rechts links rechts. Klapdeuren door.
De keuken tolde voor zijn ogen, pannen begonnen te zweven en te deinen. Koortsachtig ging hij op zoek naar zijn tas met kleding. Maar die moest nog ergens in een van de tv-crew campers liggen. Tranen biggelden over zijn wangen. Het was over. Hij had zo z'n best gedaan, zo iets heerlijks weten klaar te maken, en nu was hij geëlimineerd. Hoe kon dat gebeuren. Hij had eerste willen worden, met de prijs naar huis willen gaan, omhelsd en gezoend worden door de hele straat, hoog bezoek in zijn restaurant voortaan, hij had...
     HALT! riep een stem nu achter hem. In slow motion draaide hij zich om. Het was chef.
JE HEBT HET NIET GEHAALD, JE BENT NIET DOOR, BEGRIJP JE DAT? Michaels adem stokte. Er was iets mee, hij had nog iets moeten zeggen misschien ter plekke, of juist niet. Hoe deden ze dat ook weer. Een buiging? En 'ja chef', of 'dank u chef' of...
Muziek nu, door en door in hetzelfde ritme.
Chef's ogen knipperden niet meer. Uit zijn mond kwam geen geluid. Michael zag zijn lippen wild bewegen, maar hoorde niets. Hij wilde dan maar, in elk geval, in een of andere houding springen, maar gleed uit.
Chef trok een mes uit een van de blokken op het aanrecht en zonder aarzelen deed hij twee grote stappen in de richting van de wankelende Michael, en begon op hem in te hakken.

Moord op het Binnenhof, 3

Aangenaam
Rechercheur Peter J. struikelde over zijn eigen voet bij het omdraaien. De onaflatende woordenstroom van die Gerard en de eigenaardige geur in het café deden hem duizelen. Waarom praten mensen eigenlijk voortdurend, vroeg hij zich af, ook als ze niets interessants te melden hebben. En dit is pas de eerste getuige.
     Nooit eerder was hij ergens op afgestuurd als tactisch rechercheur. Dus dit was het grote moment, dit was de zaak die hem nog een heel leven zou heugen. Als hij nog een heel leven mee zou gaan tenminste. Anders een half, of...
  'Excuseer', zei Peter J. vastberaden, 'ik moet weer verder, maar bedankt voor alle informatie, ik kom misschien nog bij u terug. En mocht u de komende tijd iets verdachts zien of horen, mailt u mij dan, aarzel niet. Hier, ik geef u mijn adres'.
Op het kaartje stond:
Recherchekundige van Politie
613@haaglanden.politie.nl

Hij haastte zich een stevige handdruk te geven. Gerards gezicht veranderde binnen een seconde van opgetogen in getergd. De rechercheur zag het, knikte, en liep zo snel en zeker als hij kon de trap op. Een trap, dacht hij, die gaat ergens heen. Dat is handig.

vrijdag 25 juni 2010

Boeken

Welke boeken lezen jullie op het ogenblik, en hoe bevallen die?
Ik heb een heel vakantie-lijstje af te werken, maar wil beginnen met korte verhalen van Raymond Carver. Een dierbare kunstvriendin schreef: (..) ze zijn zo razend knap geschreven dat het gewoon puur genieten is. Een kort verhaaltje en je hebt het gevoel alsof je in de bioscoop hebt gezeten en een waanzinnig lange roadmovie hebt uitgezeten. Thanks P, ik ga er morgen aan beginnen!
En wat lezen jullie?

donderdag 24 juni 2010

wat is poëzie?

Wat is mooier dan een klaproos die op een zomerochtend het zonlicht wiegt en zeeft door het rood van rijstpapier? Zo anders dan het rood van bloed, van een baan van een vlag, van een ijdele roos, is de tint van een klaproos die nietsvermoedend haar blaadjes ontvangend uitspreidt en verleidelijk de begeerte van de bij opwekt. Poëzie is meestal dichtbij, veraf verzandt ze in metafysische dromerij. Maar wanneer de klaproos haar onnoembare schoonheid tentoonspreidt in de nabijheid van een gebouw, dan dreigt gevaar. In de geest van de mens geboren, door de handen van de mens opgericht, eist het de alleenheerschappij op over zijn omgeving. Zelfs de
klaproos, van wie velen ten onrechte menen dat ze tot de familie der rozen behoort, is ondergeschikt aan het belang van het gebouw, hoe lelijk het zich ook in zijn arrogantie verheft boven het wonder van het leven. Klaprozen zullen weggemaaid, verdelgd en vernietigd worden, wanneer ze zich hovaardig oprichten in de schaduw van door mensen geconcipieerde gebouwen. In een van de gebouwen waarop ik zinspeel, werk ik. Een met opzet zo afstotelijke constructie dat het nabijgelegen Centraal Station, misantropisch van opzet tot in iedere centimeter beton, de allure krijgt van een sprookjespaleis. Iedere vierkante meter in de verre omtrek is zo doortrokken van een dorheid, levenloosheid en abjecte monsterlijkheid, dat passanten slechts met grote moeite het gebied betreden zonder onherstelbaar depressief te worden. Tot gisteren verpoosde ik graag tussen de wilde planten, grassen, klaprozen en geheimzinnige onbekende soorten waarvan de bloei oogluikend werd gedoogd, tijdens de mij toebedeelde pauzes, in een verloren hoekje van het gebouw. Een bescheiden oase van bloeiende planten in een woestenij van steen, asfalt en beton. Maanden heeft het ze gekost, de planten, om tot wasdom en bloei te komen, maar uiteindelijk stonden ze daar in volle glorie, geheimzinnig bloeiend. Bijen, hommels, zweefvliegen en vliegen vonden hun weg tot hun verleidelijke bloemen. Binnen 5 seconden werd hun moeite tenietgedaan door lompe arbeiders, die een zware plaat achter zich aan sleepten en over de planten flikkerden, of het onbeduidend onkruid was. De isolatie van het gebouw diende gecontroleerd te worden, orders van de baas, dus pech voor het onkruid. Benzinedamp en lawaai om zich heen verspreidend, controleerden de mannen de staat van isolatie van het gebouw, zoals bevolen. Onder hun ronkende, stinkende machine, geplet onder de zware platen waarop de machine steunde, kwijnde het wonder, bijen en hommels in verwarring en consternatie achterlatend. Maar god, wie let daar op?

Op een kerkhof

Op veler kerkhoven is er wel wat. Zo zijn er altijd bladeren die geharkt moeten worden, stenen die rechtgelegd moeten worden, hekken geverfd of groenig uitgeslagen handen die teruggeduwd moeten worden in een graf. Zo ook op deze middag. Klautertje deed het als vakantiewerk. Harken. Blaadjes, en zo. De roestige oude en door verroeste doodskoppen aangeknaagde poort ging piepend open, een langgerekte schaduw spelde zijn onheil over het grint en daar stond zijn zusje. 'Daar sta je dan mooi te harken', begon ze, 'maar 's nachts om twaalf uur durf je dat niet, lekker puh!', zei ze. 'O nee?', antwoordde Klautertje, maar hij voelde dat hij het niet durfde. 's avonds aan de maaltijd ('verdikkie, altijd maar weer die geprakte flauwekul!') was hij afwezig. 'Het lijkt wel of je niet zit te eten, maar aan die weke, wegrottende lijken zit te denken met hun door wormen aangevreten ingewanden', zei vader een tikje plagerig en stopte smakelijk een bietje onder zijn snor. Toen hij naar bed ging lag hij in zijn bedje na te denken over of hij het zou doen wat zijn zusje zei dat hij niet durfde zoals hij geantwoord had tijdens het harken. Dus ging hij in zijn pyjama aan naar het kerkhof lopen. Hij riep de hark op die Necrofiele Tinus (die ze spottend de bijnaam 'Tinus van de hof' hadden gegeven) tegen de muur van de kerk had gezet, altijd op hetzelfde plekje: bij een door onkruid overwoekerde, door loopse honden volgepiste en half in de zachte aarde weggezakte, deels vermolmde doodskop van wijlen de pastoor. Hij had de hark nog maar net in zijn hand of daar galmden ze al: de twaalf duistere klokslagen die uit de donkere kerktoren kwijlden. Hij schrok. Hoorde hij daar nou een van de grafstenen opzij geschoven worden door een uitgehongerd, met gele uitslag overdekt, jankend lijk? Welnee! Natuurlijk niet! Hij hoorde dat niet, want hij had last van zijn oren. Hij hoorde een tik op zijn schouder en keek om, er geen rekening mee houdend dat het wel eens een ontbindend skelet kon wezen. Maar dat was het! Klautertje gooide uit pure angst de hark op het grint en zette het op een lopen. Het skelet zette slechts één stap, waar hij er tien zette en hield Klautertje met het grootste gemak bij, terwijl hij hem met wegdraaiende oogbollen aanstaarde en hem met een door verteerd vlees in een vriendelijke grimas vertrokken mond vroeg: 'waarom ren je nou weg jongetje? Ga je niet met me mee naar mijn huisje?'. Boink! daar viel hij al in een open graf, waar het lichaam van de Aanwezige onder zijn val paars uiteenvloeide. De skelet boog zich over de kuil en zijn bruine tanden glommen in het vale licht van de maan, die juist voor een wolk schoof. 'Nu ben je toch op bezoek gekomen! Ik ga de deur sluiten', en hij schoof met zijn halve voet de steen over de kuil. Precies op dat moment schrok Klautertje wakker uit een akelige droom! Hij wilde een glas water gaan drinken, liep naar beneden en trof de familie rond de ontbijttafel, aangevuld met oom Gort en tante Menie, die hem lachend en vrolijk aankeken. 'Hartelijk gefeliciflapstaart!', riep vader keihard, want het was zijn verjaardag. 'Wat een rare droom', dacht hij, 'en ik heb niet eens een zusje!'.