donderdag 24 juni 2010

wat is poëzie?

Wat is mooier dan een klaproos die op een zomerochtend het zonlicht wiegt en zeeft door het rood van rijstpapier? Zo anders dan het rood van bloed, van een baan van een vlag, van een ijdele roos, is de tint van een klaproos die nietsvermoedend haar blaadjes ontvangend uitspreidt en verleidelijk de begeerte van de bij opwekt. Poëzie is meestal dichtbij, veraf verzandt ze in metafysische dromerij. Maar wanneer de klaproos haar onnoembare schoonheid tentoonspreidt in de nabijheid van een gebouw, dan dreigt gevaar. In de geest van de mens geboren, door de handen van de mens opgericht, eist het de alleenheerschappij op over zijn omgeving. Zelfs de
klaproos, van wie velen ten onrechte menen dat ze tot de familie der rozen behoort, is ondergeschikt aan het belang van het gebouw, hoe lelijk het zich ook in zijn arrogantie verheft boven het wonder van het leven. Klaprozen zullen weggemaaid, verdelgd en vernietigd worden, wanneer ze zich hovaardig oprichten in de schaduw van door mensen geconcipieerde gebouwen. In een van de gebouwen waarop ik zinspeel, werk ik. Een met opzet zo afstotelijke constructie dat het nabijgelegen Centraal Station, misantropisch van opzet tot in iedere centimeter beton, de allure krijgt van een sprookjespaleis. Iedere vierkante meter in de verre omtrek is zo doortrokken van een dorheid, levenloosheid en abjecte monsterlijkheid, dat passanten slechts met grote moeite het gebied betreden zonder onherstelbaar depressief te worden. Tot gisteren verpoosde ik graag tussen de wilde planten, grassen, klaprozen en geheimzinnige onbekende soorten waarvan de bloei oogluikend werd gedoogd, tijdens de mij toebedeelde pauzes, in een verloren hoekje van het gebouw. Een bescheiden oase van bloeiende planten in een woestenij van steen, asfalt en beton. Maanden heeft het ze gekost, de planten, om tot wasdom en bloei te komen, maar uiteindelijk stonden ze daar in volle glorie, geheimzinnig bloeiend. Bijen, hommels, zweefvliegen en vliegen vonden hun weg tot hun verleidelijke bloemen. Binnen 5 seconden werd hun moeite tenietgedaan door lompe arbeiders, die een zware plaat achter zich aan sleepten en over de planten flikkerden, of het onbeduidend onkruid was. De isolatie van het gebouw diende gecontroleerd te worden, orders van de baas, dus pech voor het onkruid. Benzinedamp en lawaai om zich heen verspreidend, controleerden de mannen de staat van isolatie van het gebouw, zoals bevolen. Onder hun ronkende, stinkende machine, geplet onder de zware platen waarop de machine steunde, kwijnde het wonder, bijen en hommels in verwarring en consternatie achterlatend. Maar god, wie let daar op?

3 opmerkingen:

  1. Poëzie bruut verpletterd, en de daders merkten het niet eens. Triest wel.
    Gelukkig zijn er altijd weer vogels die nesten beginnen (het blijft een mooie titel). En klaprozen die de moed niet opgeven.
    Maar er komt misschien een tijd dat die zeggen: "zo mensen, jullie hebben schijnbaar geen enkele zenuw meer in het lijf die ook maar een greintje gevoeligheid bezit voor onze schoonheid (die ook nog eens gratis en voor niets wordt aangeboden). En we worden nu al zo lang verpletterd. Nu is het welletjes. We gaan staken! Zolang er niet openlijk en hartstochtelijk naar ons wordt verlangd staken wij gewoon".

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Heb me meteen laten inspireren door dit stuk, en mijn vervolgverhaal (2) wat aangepast.
    Dat is leuk, en precies de opzet van dit blog: dat we door elkaars teksten nog meer zin krijgen verder te schrijven...

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Bedacht nog: hoe zou het zijn als je dit stuk uit het perspectief van de klaproos zou schrijven?
    En als je die laatste zin tussen haakjes weg laat wordt het universeel?!

    BeantwoordenVerwijderen