woensdag 9 juni 2010

Labperikelen der academiejeugd

Het laboratoriumlicht was niet het meest inspirerende licht dat ik ooit had gezien.
Toch werd ik twee maanden lang bijna elke doordeweekse dag geacht aanwezig te zijn in het bodemchemisch laboratorium. Dit laboratorium was gespeend van kolkende en dampende vreemdkleurige vloeistoffen zoals in het scheikundig laboratorium.
Het spannendse apparaat was nog wel de centrifuge, die, wanneer hij in actie kwam en het deksel niet dicht was, het materiaal erin met de snelheid van granaten alle kanten op kon sturen. Maar ook die spanning werd ons door de veiligheidsvoorziening ontnomen; de centrifuge wilde gewoon niet draaien wanneer het deksel niet op slot zat.

Tot daar aan toe kon ik er mee leven. Het stikte er echter van de mede-academiejeugd. Je zou denken dat we eensgezind waren, want we hadden toch zeer vaak dezelfde belangen.

Ineke klauwde met haar korte, dikke handjes alle ingrediënten die je uitgerekend dan nodig had vanuit een heel andere hoek zowaar voor je neus weg. Haar populariteit had ze niet aan dat vadsige lijf van haar te danken, eerder aan haar grote praatjes. Niet dat ik wil zeggen dat iedereen zo dun als een catwalkmodel moet zijn hoor - daar walg ik juist van - maar ergens aan de andere kant van het spectrum heb je ook een uiterste, die zij in haar welvaart toch wel benaderde.
Vaak stond er een rij voor alweer zo een apparaat waarin je een beetje bodem of oplossing daarvan moet gooien, en waar dan even later zowaar een of ander grafiekje uit komt rollen. Dan wist ze zich altijd naar voren te praten, en de meewarige of naïeve rest liet dat maar gebeuren, want Ineke had immers altijd afspraken na college - zogenaamd. Of die afspraken waren er wel, maar dan waren het van die veel te gezellige afspraken met veel te veel drank, zodanig dat sommige van haar mannelijke metgezellen aldaar overgingen tot.. nee bah, daar moet ik nu niet aan denken. In elk geval kwam ze dan een dag later minstens een uur te laat en met veel te dikke oogjes opdraven. Maar zij kon zich dat permitteren.

'Zeg wat is dat met jou, ben jij autistisch ofzo, je bent zo... zo...', vroeg Loretta, die het liefst altijd op reis zou zijn en een negen-tot-vijf-banen-fobie had, op een dinsdag.
We zaten samen in dezelfde ruimte. Er konden daar twee mensen tegelijk werken met de apparatuur. Het was tegen vijven en we waren als laatst aan de beurt.
Ik peinsde en staarde naar de grafiek op het computerscherm voor me, die pieken vertoonde die stonden voor de aanwezigheid van een bepaalde molecuulmassa en die stond dan weer voor een aantal mogelijke moleculen dat aanwezig zou moeten zijn in het bodemmengsel.
'..en het lijkt wel alsof er een steekje bij je los zit, er klopt echt iets niet aan je. Je bent alleen maar met je eigen experimenten bezig en denkt niet aan die van anderen.'
Met stomheid geslagen wist ik er stamelend op terug te werpen: 'Ik hoop niet dat dit een bindende conclusie van jou is. Nee, autistisch ben ik niet, anders wel, maar waarom wil je me in een hokje plaatsen?'
Ze had blijkbaar de neiging om al het naar bepaalde maatstaven ondefinieerbare of onpeilbare toch in een bepaald hokje te plaatsen. Anders was het voor Loretta een ondraaglijk leiden van radeloosheid om een niet eerder ervaren ondefinieerbaar persoon die uitgerekend haar pad moest kruisen. Nu kon ze rustig verder leven.
Net toen ze op een antwoord aan het zinnen was, kwam de laborante binnen en werd het gesprek abrupt beëindigd.

Thuis was ik voor de zoveelste keer wat rond aan het malen en opgejaagd heen en weer aan het lopen. Het gesprek was nog niet afgelopen, en omdat ik anders niet rustig zou slapen, besloot ik te mailen.

Hoi Loretta,

Wat onverwachts dat je ineens over mijn persoonlijkheid begon. Tegelijk was het een perfect moment, niemand anders zou zich ermee bemoeien.
Jammer dat je zegt dat er een 'steekje bij me los zit' of er 'iets niet klopt' aan mij. Je toetst me aan de subjectieve norm van het normaal-zijn.
Spreek je wel voor jezelf? Of spreek je ook namens anderen?
Ik heb getracht in mijn studietijd complimenteus bezig te zijn, maar wat krijg ik er nou voor terug? Jij vraagt je af of ik autistisch ben. Nee, dat ben ik niet. Vanuit andere hoeken word ik weer opgevat als introvert, ongezellig, gesloten, asociaal. Ik geef je een hallo-knuffel, maar dat doe je niet bepaald terug.
Misschien ken je geen mensen die lijken op mij, en kan je me daardoor lastig definiëren. Toch voel je die behoefte, maar omdat dat moeilijk is, moet ik me maar aanpassen, alsof er alleen voorwaardelijke acceptatie mogelijk is. Waarom is anders zijn dan de meerderheid altijd maar zo negatief?
En ik hoor dat ik alleen met mijn eigen experimenten bezig ben en niet aan die van anderen denk. Je schildert me af als de enige persoon die dit doet. Ik zie iedereen dit doen, zodanig dat de meesten uiteindelijk eerder aan de beurt zijn. Ik hoor het zo voor me: 'Moeten ze weer het septum kapot prikken?' en 'Moeten zij weer het glaswerk kapot laten vallen?' Ik zal het morgen vast weer horen.
Zo, ik heb er nu genoeg van om mezelf te verklaren.
Ons gesprek was nog niet klaar toen er iemand binnenkwam.

Tot morgen,
Annie


Toen, toen had ik desalniettemin nog hoop. Die hoop vervloog toen het antwoord uitbleef.
Ik kreeg zin om.. ach laat ook maar.

Dit fragment wordt deel van een groter geheel.

Alicekaren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten