Wat had ik graag gelopen over de zachte mosbedjes van de bosvloer, waarover te vroeg gevallen bladeren en half vergane takjes zich hebben gevleid.
In plaats daarvan zit ik in een houding die me forceert om vooruit te kijken. Mijn handen zijn naar achteren om een boom heen gebonden. Haar bladerdak boven me verraadt niets van bevrijding of vergeving. Vergeving van het zijn van een persoon.
Ik kan niet zomaar vervallen tot de elementen waaruit de aarde is opgebouwd. In stilzwijgen zal ik eerst nog het leven moeten ondergaan. Ik weet niet hoe lang het nog zal duren of hoe lang ik zelf wil dat het gaat duren.
Ik had niet tussen de schaapachtigen moeten gaan staan. Ik was als een ander wezen, ik dreef hen uiteen. Ik bracht grote verwarring, veroorzaakt door een kleine ordeverstoring, door er alleen maar te zijn in mijn verschijning, en niets meer.
In mijn doorweekte kleding kijk ik omhoog. Het miezert en er stijgt een damp op van de bosvloer. Insecten zoeken aldaar naar elk spoor van verrotting en verval. Het daglicht wordt gedempt, de bomen staan hier vrij dicht op elkaar.
In de verte zie ik schimmen. Ze voeren rituelen uit die ik niet kan plaatsen. Ik ben geen van hen, het is een gesloten groep. Ik kan hun stemmen net aan horen, versta flarden Latijn. Ze achten al hun handelingen rechtvaardig. Iustitia omni auro carior. Gerechtigheid is meer waard dan al het goud.
Hier spendeer ik minuten, uren, ik weet niet hoe lang nog. Niemand kijkt nog naar me, maar ze weten waar ik ben. Ik ben vindbaar, te verwerpelijk om gevonden te worden. Mijn gewrichten doen pijn, alles is vochtig. Mijn lichaam is een huls waarin ik lijd en waarin mijn geschiedenis is opgesloten. Het bos geeft mijn toekomst niet prijs.
Alicekaren
donderdag 29 juli 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten